cervixcarcinoom
ten
|
|
In het kort
Baarmoederhalskanker of cervixcarcinoom is een van de weinige vormen van
kanker die in vrijwel alle gevallen veroorzaakt wordt door een virus, te
weten HPV (Humaan papillomavirus). Er zijn meer dan 100 soorten van het
virus. De types HPV 16 en HPV 18 veroorzaken 70% van de gevallen van
baarmoederhalskanker.
Virussen worden normaal gesproken door het lichaam onschadelijk gemaakt. HPV
is echter bijzonder goed aangepast aan zijn gastheer, de mens, waardoor hij
minder snel wordt opgemerkt door het immuunsysteem. Wanneer hij niet wordt
opgemerkt bestaat er (bij sommige HPV-typen) de kans dat het DNA wordt
ingebouwd in de cel van de mens. Hierdoor worden er twee genen vooral
beïnvloed: p53 gen en het pRb gen. Deze twee genen, tumorsuppressorgenen,
onderdrukken normaal gesproken de celdeling.
De aandoening ontstaat in de zgn. 'overgangszone' tussen het
cilinderepitheel dat de binnenkant van het cervixkanaal bekleedt en het
plaveiselepitheel dat de buitenkant van de cervix en de vaginawand bedekt.
Voor er sprake is van een echte maligniteit is er een jarenlang stadium van
premaligne veranderingen die kunnen worden opgespoord en relatief eenvoudig
behandeld.
In Nederland wordt een bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker
uitgevoerd, waarvoor vrouwen tussen de 30 en 60 jaar in aanmerking komen.
Hierbij wordt om de vijf jaar met een klein plastic borsteltje of spateltje
wat slijm met cellen van de baarmoedermond afgeschraapt en daarna op een
glaasje uitgestreken, vandaar de term ‘uitstrijkje’. Sommige laboratoria
onderzoeken echter tegenwoordig het materiaal dat met het borsteltje in een
speciale vloeistof is verzonden, waar geen strijkglaasje meer aan te pas
komt. Het doel van het onderzoek is om baarmoederhalskanker en voorstadia
daarvan zo vroeg mogelijk op te sporen en tijdig te behandelen.
Wat is baarmoederhalskanker en bij wie komt het voor?
Baarmoederhalskanker is kanker van het slijmvlies van de baarmoederhals, die
ontstaat in de cellen van het slijmvlies in het overgangsgebied van de
baarmoederhals en de baarmoedermond (zie figuur 1). Bij het voorstadium van
baarmoederhalskanker bevinden zich afwijkende cellen in de baarmoederhals.
Dit voorstadium kan spontaan genezen of worden verwijderd door middel van
een kleine operatie aan de baarmoedermond (lisexcisie of conisatie).
Afhankelijk van het stadium vindt behandeling van baarmoederhalskanker
plaats door middel van een operatie waarbij de baarmoeder en eventueel de
eierstokken worden verwijderd, of door middel van bestraling, medicijnen of
warmtetherapie. Ook de kans op genezing is afhankelijk van het stadium.
Figuur 1.
|
Baarmoederhalskanker komt voor bij vrouwen van alle leeftijden, maar het
meest bij vrouwen van 35 tot 50 jaar. Elk jaar krijgen in Nederland ongeveer
750 vrouwen baarmoederhalskanker. Bij baarmoederhalskanker speelt het humaan
papillomavirus (HPV) een rol. Dit virus wordt door geslachtsgemeenschap
overgebracht. HPV komt bij veel vrouwen voor: ongeveer 80 procent van de
vrouwen krijgt ooit een HPV-infectie. Vaak wordt dit door het lichaam
vanzelf weer opgeruimd. Baarmoederhalskanker blijkt vaker voor te komen bij
vrouwen die roken dan bij vrouwen die niet roken. Roken beïnvloedt mogelijk
het afweersysteem van het lichaam waardoor het humaan papillomavirus
eventueel baarmoederhalskanker kan veroorzaken. |
Hoe ontstaat baarmoederhalskanker?
De cellen in de baarmoederhals delen zich voortdurend; er bestaat dan ook
een evenwicht tussen de opbouw en de afbraak van het slijmvlies in de
baarmoederhals. Bij ontregeling van de deling van deze cellen kunnen er
enkele afwijkende cellen ontstaan. Dit is geen kanker. Meestal worden deze
afwijkingen veroorzaakt door een ontsteking of infectie (bijvoorbeeld met
HPV). Deze afwijkende cellen verdwijnen vaak vanzelf. Als er echter steeds
meer afwijkende cellen ontstaan, spreekt men bij een kleine afwijking van
een voorstadium van baarmoederhalskanker. Komen er nog meer afwijkende
cellen, dan ontstaat er overmatige groei en kan baarmoederhalskanker
ontstaan. Dit proces van afwijkende cellen naar een voorstadium naar kanker
verloopt heel langzaam en kan wel tien tot vijftien jaar duren.
Uitzaaiingen bij baarmoederhalskanker
Baarmoederhalskanker kan zich op verschillende manieren uitbreiden:
- door directe doorgroei in de omgeving
- door uitzaaiingen in de lymfbaan
- door uitzaaiingen in het bloed
Als de kanker groeit, kan hij doordringen in de onderliggende spierlaag
van de bekkenbodem, in de schede of in de baarmoeder; in een later stadium
ook in de blaas, de endeldarm of de buikholte. Er kunnen ook tumorcellen
losraken en via de lymfe en/of het bloed worden verspreid. Zo ontstaan
uitzaaiingen, bij baarmoederhalskanker vooral via het lymfstelsel.
Verspreiding via het bloed treedt bij baarmoederhalskanker minder vaak op en
dan pas in een later stadium. Dan kunnen uitzaaiingen ontstaan in de longen,
de botten of de lever.
Wat zijn de klachten bij baarmoederhalskanker?
Afwijkingen aan de cellen van de baarmoederhals, in het allereerste begin,
geven geen klachten. Het eerste verschijnsel dat u zelf kunt opmerken is een
bloederige of bruinige afscheiding, buiten de gewone menstruatiecyclus, of
bloedverlies tijdens of vlak na geslachtsgemeenschap (dit heet ook wel
contactbloeding).
Onderzoek bij baarmoederhalskanker
Inwendig onderzoek en uitstrijkje
Bij klachten of verdenking op baarmoederhalskanker zal de arts eerst een
inwendig onderzoek verrichten en een uitstrijkje afnemen. Bij een
uitstrijkje worden cellen afgenomen van het overgangsgebied tussen
baarmoederhals en baarmoedermond. De patholoog-anatoom beoordeelt deze
cellen onder de microscoop en deelt ze in in de zogeheten PAP-klasse, die
loopt van PAP I (geen afwijkingen) tot PAP V (kankercellen). Ligt de
uitslag van het uitstrijkje boven PAP-klasse I, dan zal de gynaecoloog na
verloop van tijd een nieuw uitstrijkje maken, of verder onderzoek
verrichten in de vorm van een colposcopie. In het kader van het
bevolkingsonderzoek voor baarmoederhalskanker worden alle vrouwen vanaf 30
tot 60 jaar elke vijf jaar opgeroepen voor een uitstrijkje (zie Afwijkend
uitstrijkje).
Colposcopie
Om de baarmoedermond nauwkeurig te bekijken, maakt de gynaecoloog gebruik
van een colposcoop, een sterk vergrotende loep. Tijdens dit onderzoek kan
de gynaecoloog het overgangsgebied van baarmoedermond naar baarmoederhals
beoordelen. Vaak wordt hierbij gebruik gemaakt van azijnzuur, een
vloeistof die afwijkende cellen wit kan kleuren. Het onderzoek kan
vervelend zijn, maar is niet echt pijnlijk. Een verdoving of narcose is
dan ook zelden nodig. Als er afwijkingen zijn neemt de gynaecoloog een
stukje weefsel (biopt) weg. Dit weefsel wordt onder de microscoop bekeken
door een patholoog-anatoom die het indeelt in een CIN-klasse of in
kankercellen. CIN betekent cervicale intra-epitheliale neoplasie; deze
varieert van I (minimale afwijking) tot III (ernstige afwijkingen). Bij
deze drie voorstadia van baarmoederhalskanker (CIN I-III) maakt de
gynaecoloog na een paar maanden een nieuw uitstrijkje of wordt u direct
behandeld.
Is er sprake van baarmoederhalskanker, dan vindt verder onderzoek
plaats:
- inwendig onderzoek, eventueel onder narcose
- bloedonderzoek
- aanvullend radiologisch onderzoek
Inwendig onderzoek
De gynaecoloog verricht een inwendig onderzoek, vaak samen met een andere
specialist zoals de radiotherapeut. Soms is onder narcose beter te voelen
hoe groot de baarmoederhalskanker is en of deze zich al heeft uitgebreid
naar de baarmoeder, de eierstokken of de eileiders. Tijdens de narcose kan
eventueel ook een cystoscopie of rectoscopie worden gedaan: dit zijn
'operaties' waarbij in de blaas of in het laatste deel van de dikke darm
wordt gezocht naar doorgroei van de baarmoederhalskanker. Dit onderzoek
onder narcose kan in dagbehandeling plaatsvinden; soms wordt u kort in het
ziekenhuis opgenomen. Of nog ander onderzoek nodig is, hangt af van de
mate waarin de baarmoederhalskanker zich heeft uitgebreid.
Bloedonderzoek
Vaak zal de gynaecoloog bloedonderzoek laten verrichten naar uw algemene
gezondheid, zoals bijvoorbeeld naar het ijzergehalte (Hb) en de werking
van de nier en de lever. Soms worden de waarden van een soort merkstoffen
in het bloed bepaald die verband kunnen houden met baarmoederhalskanker
(CA-125, CEA).
Radiologisch onderzoek
Röntgenonderzoek
Meestal wordt er een röntgenfoto van de longen gemaakt om na te gaan of de
baarmoederhalskanker zich eventueel heeft uitgebreid naar de longen.
Echografie van de nieren
Op grond van de plaats en de grootte van de tumor kan het vermoeden
bestaan dat één van de urineleiders van de nier naar de blaas door de
kanker is aangetast. Via de buik worden de nieren beoordeeld. Dit is een
eenvoudig onderzoek.
CT-scan (computertomografie) of MRI (magnetic resonance
imaging)
Een CT-scan en MRI-scan zijn uitgebreide radiologische onderzoeken. Bij
beide onderzoeken kunnen de plaats, de grootte en de eventuele uitbreiding
van de baarmoederhalskanker en eventuele uitzaaiingen in de buik duidelijk
zichtbaar worden gemaakt. Deze onderzoeken gebeuren alleen op indicatie.
Bij een CT-scan wordt in een bloedvat van uw arm contrastvloeistof
gespoten. Beide onderzoeken zijn niet pijnlijk en worden uitgevoerd op de
afdeling radiologie.
Weefselonderzoek
Het weefsel dat verwijderd is (biopt) kan verkregen zijn bij de
colposcopie, kan een lisexcisie of een conisatie zijn. De
patholoog-anatoom onderzoekt dit weefsel onder de microscoop op de
aanwezigheid van kankercellen. Na een operatie worden de baarmoeder en
eventueel de eierstokken bekeken. Tijdens de operatie kunnen de
lymfklieren worden verwijderd en onderzoekt de patholoog-anatoom deze
lymfklieren soms dan meteen. Daartoe wordt het weefsel bevroren en in
plakjes gesneden (vriescoupe). Het weefselonderzoek geeft informatie over
het stadium van de ziekte, over het type en de mate van kwaadaardigheid
van de kankercellen en helpt mee de beste behandeling te bepalen.
Het stadium van baarmoederhalskanker
Bij baarmoederhalskanker wordt het stadium vastgesteld aan de hand van:
- de grootte van de kanker
- de mate van doorgroei in het omringende weefsel
- de aanwezigheid van uitzaaiingen in de lymfklieren of andere organen
Er worden vier stadia onderscheiden:
- de kanker is beperkt tot de baarmoederhals
- de kanker is doorgegroeid tot in de baarmoederhals, in het steun- of
spierweefsel van de bekkenbodem of in het bovenste deel van de schede
- de kanker is doorgegroeid tot aan de bekkenwand of tot in het onderste
deel van de vagina
- de kanker is buiten het bekken gegroeid, in de blaas of de endeldarm,
of er zijn uitzaaiingen in andere organen, bijvoorbeeld in de longen, de
lever of de botten.
Behandeling van baarmoederhalskanker
Welke behandeling voor u het beste is, is afhankelijk van het soort
kankercellen, de mate van kwaadaardigheid van deze cellen en van het stadium
van baarmoederhalskanker. Ook is bij het kiezen van een behandeling van
belang wat u zelf wilt en aankunt. De behandeling van baarmoederkanker wordt
in gespecialiseerde centra uitgevoerd, meestal in de academische
ziekenhuizen.
Mogelijke behandelingen bij baarmoederhalskanker zijn:
- operatie: verwijdering van een gedeelte van de baarmoederhals of
verwijdering van de baarmoeder, eventueel de eierstokken en eileiders, en
lymfklieren in het bekken
- bestraling (radiotherapie)
- medicijnen: chemotherapie en/of hormonen
- warmtebehandeling (hyperthermie)
- een combinatie van deze behandelingen
In principe vindt er één behandeling plaats, maar soms komt een
combinatie van behandelingen in aanmerking. Zo zal bestraling vóór een
operatie de kanker zo klein mogelijk maken; met bestraling na een operatie
kunnen eventuele, niet met het blote oog zichtbare, uitzaaiingen worden
bestreden. De bestraling wordt in dat geval adjuvante (aanvullende)
behandeling genoemd. Of zo'n combinatie nodig is hangt af van de grootte van
de kanker en van de aanwezigheid van kankercellen in de randen van het
weefsel of in de lymfklieren. Als baarmoederhalskanker niet meer te genezen
is, kan de gynaecoloog een behandeling voorstellen waarbij de groei van de
kanker zo goed mogelijk geremd wordt of waarbij uw klachten worden
verminderd. Zo kan bestraling het bloedverlies verminderen of doen stoppen.
Deze vorm van behandelen heet ook wel palliatieve (ondersteunende)
behandeling: u geneest niet, maar u hebt door de behandeling minder of geen
klachten.
Operatie
Hoe uitgebreid de operatie moet zijn, hangt af van het stadium van de
baarmoederhalskanker.
Verwijdering van een gedeelte van de baarmoederhals
In een voorstadium of een vroeg stadium van kanker kan er eventueel alleen
een klein gedeelte van de baarmoederhals worden verwijderd. Hierbij worden
kleine plakjes van de baarmoedermond afgehaald door te branden (een
lisexcisie) of wordt een kegeltje uit de baarmoedermond gesneden (conisatie).
De baarmoeder zelf blijft intact. De lisexcisie kan poliklinisch of in
dagbehandeling plaatsvinden; de conisatie vindt plaats in dagbehandeling of
tijdens een opname in het ziekenhuis. De gynaecoloog bespreekt met u wat de
beste behandeling voor u is. Soms, bij kinderwens, kan het mogelijk zijn
alleen de binnenkant van de baarmoederhals te verwijderen via de schede en
de lymfklieren via een kijkoperatie in de buik. Deze, nieuwe techniek heet
trachelectomie. Hierbij kan de baarmoeder behouden blijven. Bespreek of dit
mogelijk is met uw gynaecoloog.
Verwijdering van de baarmoeder, eierstokken en eileiders, en lymfklieren
Bij een verder gevorderd stadium vindt een meer ingrijpende operatie plaats
waarbij de gehele baarmoeder wordt verwijderd eventueel samen met de
eierstokken en eileiders, het bovenste deel van de schede en een deel van
het steunweefsel. Bij deze operatie worden ook de lymfklieren uit het bekken
verwijderd om eventuele uitzaaiingen te ontdekken of weg te halen. De
operatie vindt plaats door middel van een snede in de onderbuik, vanaf het
schaambeen tot de navel of net daarboven. Tijdens de operatie voelt de
gynaecoloog in de buikholte naar eventuele uitzaaiingen in de lymfklieren,
in de lever of in het vetschort van de buik.
Bestraling (radiotherapie)
Bestraling is een plaatselijke behandeling waarbij kankercellen geheel of
gedeeltelijk door straling worden vernietigd. Kankercellen verdragen
straling slechter dan gezonde cellen. Door straling beschadigde kankercellen
herstellen zich niet of nauwelijks. Gezonde cellen herstellen zich in het
algemeen wel. Bestraling kan gebruikt worden om te genezen maar ook als een
aanvullende (adjuvante) of ondersteunende (palliatieve) behandeling. Bij een
verder gevorderd stadium van baarmoederhalskanker wordt bestraling als
eerste behandeling geadviseerd. Meestal bestaat bestraling uit een
combinatie van inwendige en uitwendige bestraling van de baarmoeder,
eileiders, eierstokken, het bovenste deel van de vagina en de lymfklieren in
het bekken.
Uitwendige bestraling
Bij uitwendige bestraling dient de arts de straling toe met behulp van een
bestralingstoestel. De bestraling vindt van buitenaf - door de huid heen -
van verschillende kanten plaats. De radiotherapeut berekent hoeveel straling
u nodig hebt. Meestal vindt bestraling plaats gedurende een aantal minuten
en gedurende een aantal weken op elke werkdag. Voor uitwendige bestraling is
geen opname in het ziekenhuis nodig. Als u uitwendige bestraling krijgt als
aanvullende behandeling na de operatie begint de bestraling enkele weken na
de operatie.
Inwendige bestraling
Bij inwendige bestraling (brachytherapie) plaatst de arts een stralingsbron
in de baarmoeder en/of het bovenste gedeelte van de vagina en vindt
bestraling van binnenuit plaats. Het inbrengen van de stralingsbron gebeurt
onder plaatselijke verdoving of onder narcose. Bij inwendige bestraling
kunnen de lymfklieren niet bestraald worden. Tijdens de inwendige bestraling
verblijft u, vanwege de straling, in een speciale kamer. Daar sluit de arts
u via slangen aan op een 'after-loading apparaat' waarin radioactief
materiaal zit. De radiotherapeut berekent hoeveel straling u nodig hebt. De
duur van de bestraling verschilt en soms is opname in het ziekenhuis nodig.
Als de bestraling klaar is, bent u gelijk vrij van straling.
Medicijnen
Behandeling met medicijnen bij baarmoederhalskanker kan bestaan uit
chemotherapie of uit tabletten met hormonen. Chemotherapie wordt vaak als
aanvullende behandeling bij bestraling of bij een operatie geadviseerd; de
hormoontabletten vormen vaak een ondersteunende behandeling om het
bloedverlies te verminderen of te stoppen.
Chemotherapie
Bij chemotherapie wordt de deling van de kankercellen geremd. Er zijn
verschillende soorten chemotherapie die op verschillende manieren kunnen
worden gebruikt: in een infuus, een injectie of door middel van tabletten.
De arts zal met u bespreken welke behandeling voor u het beste is.
Chemotherapie wordt vaak in combinatie met bestraling gegeven omdat dit het
effect van de bestraling vergroot. Het kan ook voor een operatie worden
gegeven om te proberen de kanker zo klein mogelijk te maken. Ook kan
chemotherapie helpen de klachten te verminderen bij een vergevorderd stadium
van baarmoederhalskanker.
Warmtebehandeling (hyperthermie)
Deze behandeling vindt alleen plaats in gespecialiseerde ziekenhuizen.
Hyperthermie betekent letterlijk 'verhoogde temperatuur'. Bij deze
behandeling wordt de kanker verwarmd tot een temperatuur van 40-45 graden om
de kankercellen te vernietigen of ze gevoeliger te maken voor een andere
behandeling. Hyperthermie wordt bij vergevorderde baarmoederhalskanker
gegeven en altijd in combinatie met andere behandelingen.
Kunt u zelf kiezen?
De gynaecoloog zal de beste behandeling met u bespreken. De behandeling is
in principe afhankelijk van de resultaten die gevonden zijn bij de
verschillende onderzoeken. U bent zelf echter degene die beslist of u de
voorgestelde behandeling wilt ondergaan. Het kan zijn dat de belasting of de
mogelijke bijwerkingen of gevolgen van een behandeling voor u niet meer
opwegen tegen de te verwachten resultaten. Het kan ook zijn dat u niet meer
wilt proberen te genezen maar uw leven verder zo aangenaam mogelijk wilt
maken. Dit kan met ondersteunende behandelingen zoals bestraling het
bloedverlies verminderen of stoppen. Bespreek uw klachten en ideeën met uw
arts.
Mogelijke bijwerkingen en complicaties
Meestal is de behandeling van baarmoederhalskanker een langdurige
behandeling die veel energie vraagt. Vermoeidheid of een gevoel van slapte
kunnen maanden tot soms jaren aanhouden.
Gevolgen van de operatie
Vroege gevolgen
Zoals bij elke operatie kunnen complicaties optreden (zoals bijv. bloeding,
bloedtransfusie, infectie en trombose) bij een operatie voor
baarmoederhalskanker. Er bestaat een kleine kans op beschadiging van de
urineleiders, met name als de lymfklieren in het bekken ook verwijderd
worden.
Late gevolgen
Gevolgen voor de vruchtbaarheid
Als de baarmoeder verwijderd moet worden, kunt u niet meer zwanger worden.
Wel bestaat er soms een mogelijkheid om één of beide eierstokken te
behouden. Bespreek dit met uw gynaecoloog.
Ongewenst urineverlies
Sommige vrouwen hebben na de operatie moeite met het ophouden van de urine.
Dit kan komen doordat bij de operatie kleine zenuwen van de blaas beschadigd
zijn. Dat is niet altijd te voorkomen. Als deze zenuwen niet goed meer
werken, kan de blaas te vol raken. U verliest dan plotseling urine. De
eerste maanden na de operatie is het daarom verstandig op geregelde tijden
te gaan plassen. Meestal keert het signaal dat u moet plassen, na enige tijd
geleidelijk weer terug.
Lymfoedeem
Na de operatie kan er vocht ophopen in de benen.
Seksuologische gevolgen
De eventuele gevolgen van een baarmoederverwijdering en verwijdering van de
eierstokken verschillen bij iedereen. Omdat het schedeweefsel bij de
baarmoederhals is verwijderd, kan de schede iets korter zijn geworden.
Hierdoor kan het vrijen anders aanvoelen. Door de verwijdering van de
eierstokken kan een tekort aan geslachtshormonen zijn ontstaan, waardoor de
zin in vrijen kan zijn verminderd. Ook onzichtbare gevolgen zoals
bijvoorbeeld vermoeidheid of emoties kunnen een rol spelen bij het vrijen.
Vervroegd in de overgang
Na het verwijderen of bestralen van de eierstokken stopt de aanmaak van
bepaalde hormonen. Hierdoor komt u versneld in de overgang. Net als de
natuurlijke overgang kan dit klachten geven zoals opvliegers, overmatige
transpireren en een droge schede (zie ook De overgang).
Gevolgen van de bestraling
Vroege gevolgen
Bij de bestraling worden ook gezonde cellen beschadigd. Hierdoor kunt u last
hebben van vermoeidheid, frequente aandrang tot ontlasting, buikkrampen of
diarree en soms kunnen er klachten optreden alsof er een blaasontsteking
bestaat. Na inwendige bestraling hebt u meestal weinig klachten. Soms is het
plassen enkele dagen wat gevoelig.
Late gevolgen
Na verwijderen of bestralen van de eierstokken stopt de aanmaak van bepaalde
hormonen. Hierdoor komt u versneld in de overgang. Net als de natuurlijke
overgang kan dit verschijnselen veroorzaken zoals opvliegers of een droge
schede.
Gevolgen van de chemotherapie
Vroege gevolgen
De chemotherapie tasten ook gezonde cellen aan. Als gevolg hiervan kunnen
onaangename bijwerkingen optreden. Haaruitval, misselijkheid, braken,
darmstoornissen, een verhoogde kans op infecties en vermoeidheid zijn
hiervan enkele voorbeelden. De behandeling met chemotherapie kan dan ook
zwaar zijn. Sommige bijwerkingen kunnen met medicijnen worden tegengegaan.
De bijwerkingen van de chemotherapie verminderen geleidelijk na het stoppen.
Late gevolgen
Veel vrouwen zijn na een behandeling met chemotherapie nog lang moe. Ook kan
door sommige chemotherapie POF (een vervroegde overgang) ontstaan.
Kans op genezing
De kans op genezing bij kanker, en dus ook bij baarmoederhalskanker, wordt
meestal uitgedrukt in vijfjaars overleving (de overleving na een periode van
vijf jaar na de behandeling). Naarmate er na de behandeling gedurende
langere tijd geen aanwijzingen zijn dat de baarmoederhalskanker terug is
gekomen, wordt de kans dát deze terugkomt, steeds kleiner; vijf jaar na de
behandeling is deze kans zo klein geworden dat u niet meer gecontroleerd
hoeft te worden.
De overleving na vijf jaar voor baarmoederhalskanker is afhankelijk van het
stadium. In stadium I is de overleving na vijf jaar ongeveer 75 tot 90
procent. In stadium II is deze overleving ongeveer 45 tot 60 procent. In
stadium III circa 20 tot 25 procent. En in stadium IV is de overleving na
vijf jaar ongeveer 5 tot 10 procent. Gemiddeld geneest ongeveer 70 procent
van alle patiënten met baarmoederhalskanker. Wat u als individuele patiënt
voor de toekomst mag verwachten, kunt u het beste met uw arts bespreken.
Controles
Het eerste jaar na de behandeling voor baarmoederhalskanker komt u om de
drie maanden voor controle bij de gynaecoloog en/of radiotherapeut. De arts
verricht inwendig onderzoek en maakt meestal een uitstrijkje. Vaak wordt ook
bloedonderzoek en zo nodig radiologisch of echoscopisch onderzoek verricht.
Vanaf het tweede jaar worden de controles minder en na vijf jaar zijn er
geen controles meer nodig. Bij bloedverlies uit de schede moet u altijd
contact opnemen met de gynaecoloog.
Tot slot
Het ontdekken van kanker met daaraan gekoppeld een zware behandeling kan
geestelijk en lichamelijk veel van u en uw naasten vergen. Daarbij kan er,
zeker wanneer u nog zwanger had willen worden, veel in uw toekomstbeeld
veranderen. Het plotseling in de overgang komen vraagt ook veel
aanpassingen. Bespreek uw twijfel en gevoelens met uw partner, uw familie en
vrienden, en eventueel met lotgenoten. Vermoeidheid komt vaak voor. Neem
dus, zeker in het begin, de tijd voor uzelf en uw lichaam. ellen met name in de lever of in de longen terechtkomen en daar uitgroeien
tot tumoren. |
|