leverbot








|
|
Inleiding Leverbotziekte (ook wel
distomatose of fasciolosis genoemd) is een parasitaire ziekte die wereldwijd
voorkomt onder herkauwers. De belangrijkste verwekker van leverbotziekte in
gebieden met gematigd klimaat is de Fasciola hepatica, een ovaalvormige
platworm van 30 x 12 millimeter, die behoort tot de trematoda.
Ziekteverwekker of parasiet Leverbot
was voor enkele jaren een beetje in de vergeethoek geraakt. Heel wat
rundveehouders hebben de (goede) gewoonte om bij het opstallen ivermectines
te gebruiken als algemene interne- en externe parasieten bestrijding.
Sommigen denken dat door het breedspectrum van de ivermectines alle
parasieten bestreden worden. Doch leverbot is niet gevoelig voor
ivermectines, waardoor deze parasiet zich de laatste decennia vrij goed
heeft kunnen handhaven op veel bedrijven. Alhoewel verschillende
leverbotsoorten bij vele diersoorten kunnen voorkomen (inclusief de mens),
zijn rundvee, maar vooral schapen gastheer voor de parasiet.
De volwassen leverbot die zich in de galgangen van de lever bevindt,
produceert talrijke eieren, 140µ op 80 µ, die via de gal in het darmkanaal
en met de uitwerpselen in de buitenwereld terecht komen. Afhankelijk van de
temperatuur en de aanwezigheid van water, ontwikkelt zich binnen de 2 à 4
weken een miracidium larve, die in het water rond zwemt en actief op zoek
gaat naar de tussengastheer zijnde een waterslakje: de leverbotslak (Galba
truncatula). De miracidiumlarve dringt de slak binnen. In de slak gebeurt
een ongeslachtelijke vermenigvuldiging door de vorming van een sporocyst, (1
mm) die 5 à 8 rediae vormt soms met dochterrediae en vervolgens ontwikkeling
tot het cercaria-stadium. Na deze ontwikkeling die ongeveer twee maanden
duurt verlaten de cercariae de slak. De cercariae (1 mm groot, waarvan 2/3
staart) zwemmen rond en zetten zich vast op de aanwezige planten vlak onder
het wateroppervlak en kapselen zich in. Deze meta-cercariae kunnen
verschillende maanden infectieus blijven. Na opname van de besmette planten
door de gastheer (voornamelijk rund of schaap), komen de jonge larvaire
leverbotjes vrij in de darm. Ze doorboren de darmwand, komen in de buikholte
en penetreren in de lever. Ze migreren verschillende weken door het
leverweefsel, waarbij ze groeien en leverweefsel vernietigen, om
uiteindelijk in een galgang te belanden, waar ze volwassen worden en eieren
leggen. Bij schapen kunnen deze platwormen meerdere jaren (tot 10 jaar) in
de galgangen overleven. Bij runderen zouden ze minder lang aanwezig blijven.
De prepatente periode bedraagt 10 à 12 weken. De volledige cyclus duurt
minimum 17 à 18 weken.
 |
 |
Besmettingswegen
Herkauwers besmetten zich voornamelijk op vochtig
weiland.
De aanwezigheid van waterslakjes is noodzakelijk voor het sluiten van de
cyclus. Laag gelegen weiden met grachten of poelen zijn het biotoop van de
leverbot. Vooral als deze graslanden ook nog regelmatig overstromen, wordt
de infectiekans groter. Ook bij langdurige regenval kan voldoende water
tussen de graszoden blijven staan, waarlangs waterslakjes vanuit hun
oorspronkelijk biotoop uitzwermen. Doch één natte hoek of grachtkant
volstaat om leverbotproblemen te hebben. Vandaar dat er reeds zware
leverbotinfestaties vastgesteld zijn in heuvelachtig gebied. Namelijk op
weiland waar bronnen aanwezig zijn, die permanent vochtige en drassige
plekken veroorzaken. Zware besmettingen worden vooral gezien, wanneer de
dieren het oppervlaktewater (gracht, poel, bron) gebruiken om te drinken.
Waarschijnlijk worden hierdoor grotere hoeveelheden cercariae (mogelijk ook
slakken) opgenomen. Insleep op een bedrijf is mogelijk via aankoop. Ook
aangekocht hooi kan besmet zijn met metacercaria cysten. Bij inkuilen van
gras sterven de cysten af.
Ziekteverschijnselen en verloop
De hoeveelheid metacercariae die opgenomen worden over een korte periode
bepalen de graad van aantasting. Bij rundvee ziet men vaak geen acute
symptomen of sterfte. Wel worden de dieren naargelang het seizoen vordert
sloom en mager, met lang haarkleed. Hoe jonger de dieren hoe erger vaak de
symptomen. Ze lijden aan bloedarmoede en eiwittekort, waardoor het typische
onderkaak oedeem optreedt. Runderen vormen antistoffen tegen leverbot. Deze
antistoffen blijven evenwel niet lang (6 maanden) aantoonbaar. De migrerende
larven vernietigen het leverweefsel en veroorzaken bloedingen. Bij acute
zware besmettingen is er erge schade. Migratiesporen kan men op de lever
zien. Bij herhaalde en chronische besmettingen kan zelfs levercirrose
ontstaan. Weefselnecrose als gevolg van de larvairemigratie kan een gunstig
(anaeroob) microklimaat doen ontstaan waarin eventuele Clostridium sporen
tot ontwikkeling kunnen komen, met levergangreen tot gevolg. Volwassen
leverbotten beschadigen de galgangen, die verdikken en soms verkalken. |
 |
Schapen zijn
gevoeliger voor leverbot, voornamelijk omdat ze geen weerstand opbouwen, en
de opeenvolgende infestaties dus accumuleren. Vaak worden ze ook zwaarder
besmet omdat ze korter bij de grond grazen. Bij schapen komt dan ook soms
sterfte voor door leverbotaandoening. Geïnfecteerde schapen scheiden
langdurig en veel wormeieren uit en doen dus de leverbot infectiedruk op de
weide stijgen.
Economische impact Afhankelijk van de graad van leverbeschadiging,
ziet men bij de aangetaste dieren een groeivertraging tot zelfs
groeistilstand optreden. Bij melkvee kan een melkproductiedaling voorkomen
tijdens de acute fase van besmetting. Door de gestoorde leverwerking en
gestoorde spijsvertering ontstaat conditieverlies die resulteert in een
verminderde vruchtbaarheid. Zware infestaties kunnen de leverfunctie
blijvende verminderen, waardoor blijvend productieverlies optreedt. Tragere
groei bij vlees- en melkvee en levenslang een lagere melkproductie.
Detectie Dieren die ondanks een voldoende grasvoorziening en
goede maag-darmwormbehandeling of -preventie (bijvoorbeeld bolus) toch
vermageren of conditieverlies vertonen (lang, ruw haarkleed) , zijn verdacht
van leverbot besmetting. Op een goede wei met voldoende gras, moet jongvee
(> 16 maand oud ) dat preventief behandeld wordt tegen maag-darmwormen een
uitmuntende conditie vertonen, zoniet is er wat loos.
Leverbot aanwezigheid kan men vaststellen door mestonderzoek op
leverboteieren. Eieren komen evenwel niet voor tijdens de prepatente
periode, 10 tot 12 weken na infectie, zodat mestonderzoek bij het begin van
het eerste weideseizoen (tot 3 maand) geen zin heeft. Daarbij leggen
leverbotten niet altijd eieren, ze hebben een zeker ritme, waardoor niet
altijd eieren gevonden worden. Men moet dus herhaaldelijk bemonsteren. Men
zou het meest kans hebben bij staalnames in de namiddag. De laatste jaren
kan men echter leverbot bij runderen vaststellen via bloedanalyse op
antistoffen. Bij bloedonderzoek in de acute fase (prepatente periode) kan
men zich baseren op een stijging van bepaalde leverenzymen (GGT).
Uit onderzoek blijkt leverbot op de meeste bedrijven in Vlaanderen aanwezig
te zijn, variërend van zeer zwaar tot zeer licht besmet. (steekproef op 42
exploitaties: geen enkel bedrijf volledig negatief op antistof)
Bestrijding Zoals voor alle parasitaire ziekten moet men trachten
de cyclus te doorbreken (beletten dat volwassen individuen ontstaan die
terug eieren leggen).
De leverbot zelf kan men bestrijden met specifieke leverbotmiddelen. Let op!
De courante wormmiddelen werken niet tegen leverbot. Tenzij Albendazole in
dubbele dosering. De larvaire stadia (tot 8 weken) zijn niet gevoelig aan de
leverbotmiddelen. Daarom moet men ook zeker na opstallen, twee maanden later
de behandeling herhalen, zodat bij het volgend weide seizoen geen leverbot
meer aanwezig is bij de dieren, waardoor de besmetting zou verder gezet
worden. Dit geldt ook voor wormmiddelen waar een leverbotmiddel aan
toegevoegd is.
Op bedrijven met lichte infectiedruk (geen symptomen bij de dieren) zou men
de leverbotbehandeling kunnen uitstellen tot twee maanden na opstallen,
zodat slechts eenmaal behandeld hoeft te worden.
Weidebesmetting wordt onderhouden door metacercariae die de winter overleven
(kunnen niet tegen vorst), maar vooral door de tussengastheer, de slak.
Herinfectie treedt ook op via het natuurlijk reservoir gevormd door de
wildfauna (hazen, konijnen, reeën, enz.). Gezien de lange, volledige
levenscyclus zijn het vooral dieren die een weideseizoen hebben dat ruim
langer is dan zes maanden, en ondertussen niet behandeld geweest zijn, die
kans lopen op een zware herinfestatie.
Men moet ook trachten de tussengastheer (waterslakken) uit te schakelen.
Aangezien de migrerende leverbotlarven veel schade veroorzaken en niet
gevoelig zijn aan leverbotmiddelen is dit een maatregel die bij zware
infectiedruk noodzakelijk is. Medicamenteuse leverbotbehandeling heeft in de
acute (begin)fase van een infectie geen resultaat. De meeste
slakkenverdelgingsmiddelen zijn vrij toxisch en daarom van uit veiligheid-
en ecologisch standpunt niet erg aan te bevelen. [Kalkcyanamide]]-meststof
wordt nogal eens aangeprezen. Doch op plaatsen waar het product door water
opgelost en verdund wordt (gracht, poel) of wegspoelt (bron) heeft het geen
invloed op de slakkenpopulatie. Droogleggen of draineren van natte gronden
kan in sommige gevallen de oplossing zijn. Grachten, beken en poelen
afschermen zodat de dieren er niet kunnen drinken en niet op de vochtige
oevers kunnen grazen. Tegelijkertijd zuiver drinkwater ter beschikking
stellen (putwater, boorput, leidingwater of voorraadtank). In verband met
die laatste, vul geen drinkwatertank met beek- of rivierwater.
Gras van weiden die besmet zijn, kan men beter maaien en inkuilen.
Laat geen schapen op een vochtige runder- of paardenweide, tenzij je ze
regelmatig behandelt tegen leverbot (elke twee à drie maanden).
|
|