
John Langdon Haydon Down (1828-1896)
|
|
Het syndroom van Down of trisomie-21 is een
aangeboren afwijking die gepaard gaat met een verstandelijke beperking,
typerende uitwendige kenmerken en bepaalde medische problemen, en die
veroorzaakt wordt doordat het erfelijk materiaal van chromosoom 21 in
drievoud voorkomt (in plaats van in tweevoud).
Het syndroom komt voor op ongeveer 4,6 van de 10.000 geboortes en in alle
bevolkingsgroepen. Analoge condities zijn ook bij andere diersoorten
aangetroffen, zoals bij chimpansees.
Geschiedenis en naam
In 1838 beschreef de Franse psychiater Jean-?ienne Esquirol voor het eerst
het klinische beeld van het syndroom dat later het syndroom van Down zou
worden genoemd. In 1846 beschreef de Frans-Amerikaanse arts ?ouard S?uin
het syndroom. In 1866 publiceerde de Britse arts John Langdon Haydon Down
een uitgebreid klinisch beeld van mensen met deze afwijking. Hij sprak over
'mongolo?e idiotie'. De oorzaak kende hij nog niet, maar later werd de
afwijking naar hem vernoemd. In 1932 opperde de Nederlandse oogarts en
geneticus Petrus Johannes Waardenburg dat het syndroom van Down veroorzaakt
zou kunnen worden door een chromosoomafwijking. De Franse kinderarts J??e
Lejeune schreef in 1959 voor het eerst dat er sprake was van trisomie (de
aanwezigheid van drie in plaats van twee chromosomen) van chromosoom 21.
Down gebruikte de in zijn tijd populaire indeling van de Duitse antropoloog
en anatoom Johann Friedrich Blumenbach om de bewoners van het Royal
Earlswood Asylum for Idiots in te delen in verschillende "rassen". De basis
van deze etnische classificatie was de meting van de diameter van het hoofd
en de identificatie van verschillende kenmerken van het gezicht die hij vond
op foto?s die hij zelf maakte. Door middel van deze indeling probeerde hij
onderscheid te maken tussen aangeboren en verworven aandoeningen. Naar
aanleiding van zijn bevindingen publiceerde Down in 1866 in de London
Hospital Reports een artikel[8] waarin hij verstandelijk gehandicapten
indeelde in deze etnische categorie?. In het artikel ?Ethnic
classifications of idiots? besteedde hij vooral veel aandacht aan wat hij
noemt ?The great Mongolian family?. In het artikel beschrijft hij een
jongetje met trisomie-21. Van Downs indeling is alleen zijn beschrijving van
mongolisme algemeen bekend geworden. De term 'mongolisme' is binnen de
westerse wereld zo?n 100 jaar een geaccepteerde term gebleven. Na de
ontdekking in 1959 van de oorzaak van zijn syndroom, de trisomie-21, raakte
de term in onbruik. Op verzoek van onderzoekers en van Mongoli?is de term
in 1965 officieel verdwenen als naam voor trisomie-21.
Oorzaken
Mensen die dit syndroom hebben, hebben het DNA van alle genen die gelegen
zijn op chromosoom 21 te veel in al (of veel van) hun lichaamscellen.
Daardoor worden in die cellen allerlei eiwitten in overmaat geproduceerd.
E? daarvan is bijvoorbeeld het ?amylo? precursor-eiwit APP[11] (peptidase
nexin-II), dat een rol speelt bij het ontstaan van de ziekte van Alzheimer.
Het teveel aan chromosoom 21 kan op drie manieren ontstaan:
- In 95% van de gevallen is er
sprake van trisomie-21. Dat wil zeggen, dat er in iedere cel
drie in plaats van twee exemplaren van chromosoom 21
aanwezig zijn. Bij de vorming van de geslachtscel, meestal
de eicel, zijn er twee chromosomen 21 in plaats van ?n in
de kern gekomen, doordat de twee chromosomen 21 bij de
reductiedeling niet van elkaar losraakten (non-disjunctie).
Na de bevruchting waren er daardoor drie. Bij het verouderen
van de eicellen komt deze afwijking beduidend vaker voor. Op
gevorderde leeftijd van de moeder stijgt het risico op de
geboorte van een kind met trisomie-21 aanmerkelijk. Het
risico van het hebben van een kind met het syndroom van Down
op leeftijd van de moeder 25 is 1 in 1250; op leeftijd 30 is
1 in 1000; op leeftijd 35 is 1 in 400; op leeftijd 40 is 1
in 100; op leeftijd 45 is 1 in 30.[12] [13] Hoewel echter de
kans op een kind met het syndroom van Down groter is bij
oudere moeders, worden de meeste kinderen met dit syndroom
geboren uit jonge moeders. Er bestaat overigens ook een
geringe correlatie met de leeftijd van de vader.
- Bij 4% van de Down-pati?ten
is er sprake van een ("ongebalanceerde") translocatie van
chromosoom 21. Ook hierbij is er een derde chromosoom 21 in
elke cel aanwezig, maar dit ligt niet los in de celkern,
maar zit vast aan chromosoom 14, of er zitten twee
chromosomen 21 aan elkaar vast. Het is ook mogelijk dat de
vader of moeder een "gebalanceerde" translocatie had. Bij
hem of haar zat dan een van de chromosomen 21 vast aan
chromosoom 14, of zaten twee chromosomen 21 aan elkaar.
Wanneer echter het totaal aantal exemplaren van chromosoom
21 in iedere celkern twee blijft, is er met een "drager"
zelf meestal niets aan de hand. Hun kinderen lopen echter
een grote kans op het syndroom van Down (bij 14/21
translocatie 1:3 en 1:3 zal drager zijn; een drager van
21/21 translocatie zal alleen maar kinderen met het syndroom
van Down kunnen krijgen). In de meeste gevallen zijn de
ouders echter geen drager en is de translocatie bij de
vorming van de geslachtscellen voor het eerst ontstaan. In
Nederland zijn enkele tientallen families opgespoord met
dragers die zelf niet het syndroom van Down hebben. Kinderen
van dragers kunnen zelf ook weer drager zijn zonder dat zij
dat weten of merken.
- In 1% van de gevallen is er
sprake van moza?isme voor chromosoom 21; dat wil zeggen dat
slechts een deel van de cellen een derde chromosoom 21
heeft. Deze stoornis is ontstaan bij een van de eerste
celdelingen in het jonge embryo, doordat het verdubbelde
chromosoom 21 bij de celdeling niet van elkaar losraakte (non-disjunctie).
|
|