Staphylococcus aureus
ten
|
|
Inleiding
De naam Staphylococcus is in 1881
bedacht door de Schotse chirurg Alexander Ogston, die dit
micro-organisme regelmatig aantrof in abcessen. Stafylokokken komen
voor als commensale huidflora en kunnen in twee hoofdgroepen worden
ingedeeld, te weten: coagulase producerende stafylokokken en
niet-coagulase producerende stafylokokken. Coagulase wordt
voornamelijk geproduceerd door de soort Staphylococcus aureus .
Niet coagulase producerende stafylokokken, zoals S. epidermidis,
zijn weinig virulent en vallen buiten het bestek van deze richtlijn.
S. aureus kan verschillende klinische ziektebeelden
veroorzaken, die tevens epidemische vormen kunnen aannemen. De
ziektebeelden wisselen sterk. Men kan S. aureus-infecties
onderverdelen in huidinfecties en invasieve infecties. Deze infecties
kunnen zowel in de algemene bevolking plaatsvinden (community acquired
infecties), als in het ziekenhuis (nosocomiale infecties).
Deze richtlijn richt zich op de community acquired infecties, welke
voornamelijk huidinfecties betreffen. S. aureus-voedselvergiftiging
is een intoxicatie en niet een infectie, en zal daarom niet worden
behandeld in deze richtlijn. In een apart draaiboek zal de
meticillineresistente Staphylococcus aureus (MRSA) worden
behandeld. Hoewel de ziektebeelden van MRSA in principe hetzelfde zijn
als die van de gevoelige S. aureus, is de behandeling anders
vanwege de resistentiekenmerken van de MRSA. Er zijn specifieke
richtlijnen voor de benadering en behandeling van patiënten die zijn
gekoloniseerd dan wel geïnfecteerd met MRSA. Deze maatregelen hebben
tot doel verdere verspreiding van MRSA te voorkomen.
-
2.1 Verwekker
-
Staphylokokken zijn
grampositieve kokken die in druiventrosvorm liggen (staphyle [Grieks]:
druiventros). Het geslacht Staphylococcus omvat meer dan twintig
soorten S. aureus, S. epidermidis, haemolyticus en S.saprophyticus worden bij de mens het meest geïsoleerd.
Het ziekmakend en verspreidend vermogen van een S. aureus-stam wordt
grotendeels bepaald door de aan- en afwezigheid van
virulentiefactoren, zoals de exotoxinen TSST-1 en het Panton-Valentine
leukocidine.
-
TSST-1 is een zogenaamd superantigeen dat door
aspecifieke activatie van T-lymfocyten het Toxisch shock syndroom
veroorzaakt.
PVL is een S. aureus-exotoxine dat kan leiden tot abcederende
en necrotiserende infecties van de huid, subcutaan weefsel en de
longen. De laatste jaren is wereldwijd vooral een toename te zien van
infecties van de huid en weke delen met positieve
meticillineresistente S. aureus-stammen. In het algemeen zijn
minder dan 5% van de S. aureus-stammen. Echter,
het merendeel van de S. aureus-stammen die geassocieerd zijn
met abcederende infecties die buiten het ziekenhuis zijn ontstaan,
zijn PVL-positief. In hoeverre het PVL-toxine zelf verantwoordelijk is
voor de bovengenoemde ziektebeelden is nog onduidelijk. Andere
geassocieerde toxines spelen eveneens een essentiële rol. In ieder
geval is PVL een belangrijk teken voor dergelijke infecties.
-
Meticillineresistentie berust op de aanwezigheid van
het mecA-gen in S. aureus. Dit gen codeert voor de productie
van een gemodificeerd penicillinebindend eiwit, het PBP-2a, dat een
verminderde affiniteit heeft voor bètalactam-antibiotica. Dit
resulteert in een ongevoeligheid voor alle bètalactam-antibiotica.
Vermoed wordt dat het mecA-gen afkomstig is van andere,
coagulase-negatieve, soorten stafylokokken, en dat overdracht van het
mecA-gen slechts -incidenteel optreedt. Het mecA-gen komt wisselend
tot expressie, wat kan resulteren in verschillende minimale
remmingsconcentraties (MRC) voor bètalactam-antibiotica. S. aureus met
het mecA-gen worden beschouwd als MRSA, ongeacht de hoogte van de MRC.
-
2.2 Pathogenese
-
De pathogenese verschilt per ziektebeeld. In het
algemeen geeft een S. aureus-infectie aanleiding tot een
pussende ontsteking. Ongeveer 30% van de mensen is symptoomloos drager
van S. aureus, met name in de neus. Bij verlaagde weerstand,
plaatselijk (wondjes, borststuwing) of algemeen (pasgeborenen,
suikerziekte), kan dit dragerschap aanleiding geven tot verschillende
soorten kleine of grote, oppervlakkige of diepe infecties van de huid
(endogene infecties). Dergelijke infecties kunnen ook worden
veroorzaakt door besmetting met een S. aureus-stam van een
extern reservoir (exogene infecties). Een enkele keer kan zo'n
infectie zich uitbreiden tot een bacteriëmie. S. aureus-bacteriëmieën
veroorzaken in ongeveer eenderde van de gevallen secundaire
infectiehaarden, met onder andere osteomyelitis, strooiabcessen en
endocarditis. Bij sommige invasieve S. aureus-infecties is de
port d'entrée niet te achterhalen.
-
2.3 Incubatieperiode
-
De incubatietijd varieert van 4 tot 10 dagen.
-
2.4 Ziekteverschijnselen
-
Huidinfecties
-
Folliculitis
-
Een folliculitis is een oppervlakkige purulente
ontsteking van een haarzakje en naaste omgeving. Klinisch uit zich dit
als enkele rode, verheven, pijnlijke laesies, gecentreerd op een
haarzakje. Er zijn geen algemene verschijnselen. Een enkele keer komt
uitgebreide folliculitis voor in het baardgroeigebied (sycosis barbae).
-
-
Furunkel en karbunkel
-
Een furunkel (steenpuist) is een hevige ontsteking van
een haarzakje en naaste omgeving, dieper dan folliculitis. Dit type
infectie komt voor op de behaarde huid, met als voorkeur het gezicht,
de nek, oksels en billen. De infectie begint als een pijnlijke puist,
die snel evolueert tot een warme, pijnlijke, verheven en geïndureerde
laesie met een diameter van 1 tot 2 cm. In een later stadium
verschijnt centraal een gelige punt. Deze puisten kunnen spontaan
openbarsten en een gelige crèmige substantie afscheiden, waarna
genezing optreedt. Regelmatig komen satelliet (omringende) laesies
voor en kunnen furunkels ontstaan op andere lokaties, meestal door
zelfbesmetting. Meestal zijn er geen algemene ziekteverschijnselen,
behalve bij uitgebreide furunculose. Men spreekt van furunculose bij
meer dan vier furunkels tegelijk of meer dan vier furunkels per jaar.
-
Een karbunkel (negenoog) is dieper gelegen en is een
verzameling van furunkels. Doorbraak naar diepere lagen en laterale
verbreiding leidt tot evacuatieopeningen in de omgeving. Uiteindelijk
ontstaat centraal een necrotische krater, die geneest door
granulatievorming. Meestal gaat de ontwikkeling van een karbunkel
gepaard met koorts (eventueel piekend en koude rillingen) en
malaiseklachten.
-
-
Impetigo
-
Impetigo (krentenbaard) is een oppervlakkige, zich
uitbreidende infectie van de huid. Deze infectie doet meestal de
blootgestelde huid (gezicht en benen) van kinderen aan. Soms kunnen
ook streptokokken de oorzaak zijn van impetigo (10-20% van de
gevallen).
Impetigo begint als een rode vlek, waar uiteindelijk blaarvorming
optreedt met daarin een wittige vloeistof. Deze blaar barst spoedig en
laat dan een gelige dikke natte korst achter (diameter >1 cm) met
daaromheen erytheem (roodheid). De meeste kinderen hebben meerdere
laesies in verschillende stadia. De laesies genezen zonder
littekenvorming. Er zijn meestal geen algemene ziekteverschijnselen,
maar wel reactieve lymfklieren.
Impetigo kan voorkomen als superinfectie bij een
varicellazoster-infectie. Hierbij zijn de patiënten meestal flink ziek
met hoge koorts.
-
Pemphigus neonatorum (staphylococcal
scalded-skin syndroom)
-
Pemphigus neonatorum is een zich sterk uitbreidende
oppervlakkige huidinfectie bij neonaten en jonge kinderen. Bij
dergelijke infecties ziet men verspreid over de huid met pus gevulde
blaren en/of blaasjes. Onder invloed van S. aureus-exotoxinen
laat de huid los. Dit kan aangetoond worden door licht te wrijven over
de huid, het zogeheten teken van Nikolsky.
-
-
Hydradenitis suppurativa
-
Dit is een recidiverende pussende infectie van de
apocriene zweetklieren. Het klinisch beeld lijkt op dat van
furunculosis. Deze infectie kan zich voordoen in de oksels, in het
perineum of in het genitaal gebied.
-
-
Mastitis puerperalis
-
Zwelling en stase in de borstklier predisponeren tot
mastitis puerperalis. De ontsteking ontstaat meestal in de eerste twee
tot drie weken na de bevalling en gaat gemakkelijk over tot abcedering.
-
Paronychium en panaritium
-
Paronychium is een infectie van de nagelwal, zich
uitend in zwelling en roodheid van dit gebied. Panaritium is een
infectie van de vinger. Beide infecties kunnen zich uitbreiden en
uiteindelijk een osteomyelitis veroorzaken.
-
-
Wondinfectie
-
Een door S. aureus geïnfecteerde chirurgische
of traumatische wond is pijnlijk, wordt toenemend rood en gezwollen,
en vormt uiteindelijk pus. Bij chirurgische wonden is het van belang
te bepalen hoe diep deze infectie is om adequate therapie in te kunnen
stellen.
-
-
Cellulitis
-
Cellulitis is een plotselinge uitbreidende infectie
van de huid en het onderhuidse vet. Wondjes, ulcera of furunkels
predisponeren tot het ontwikkelen van een cellulitis. Binnen enkele
dagen ontstaat rondom de laesie lokale pijnlijkheid en roodheid, die
snel intensiveert. Het gebied kan zeer uitgebreid in omvang zijn, is
rood, warm en gezwollen. In tegenstelling tot erysipelas zijn de
grenzen van de laesie niet verheven en niet scherp begrensd (zie
richtlijn 'Groep-A-streptokokkeninfecties'). Regionale lymfadenopathie
is normaal, en bacteriëmie kan ontstaan. Ook kunnen zich lokaal
abcessen ontwikkelen. Daarnaast hebben de patiënten koorts, malaise en
vaak koude rillingen.
-
Invasieve infecties
-
-
Bacteriëmie en endocarditis
-
Een S. aureus-bacteriëmie is een
bloedbaaninfectie en ontstaat meestal secundair aan een lokale
infectie met dit micro-organisme. De geïnfecteerde foci kan men
verdelen in extravasculair (cellulitis, ulcera, brandwond, e.d.) en
intravasculair (perifere of centraal veneuze catheter, intraveneus
drugsgebruik). In 10-20% van de gevallen kan geen oorzakelijk focus
worden gevonden. Het klinisch beeld is dat van een plotselinge zeer
zieke patiënt met koude rillingen en snel stijgende temperatuur. Vaak
klaagt de patiënt over gewrichtspijnen. Indien niet tijdig adequate
antibiotische therapie wordt gestart, kunnen metastatische
ontstekingshaarden ontstaan. Deze haarden kunnen in elk orgaan
ontstaan, maar hebben een voorkeur voor de nieren, longen, lange
pijpbeenderen (kinderen) en wervels (volwassenen), en kunnen gaan
abcederen. Een S. aureus-bacteriëmie heeft een hoge
letaliteit.
Endocarditis is een ernstige infectie van één van de hartkleppen,
welke langdurig met intraveneuze antibiotica dient te worden
behandeld, eventueel met hartklepvervanging. Bij eenS. aureus-bacteriëmie
moet een endocarditis worden uitgesloten. Klinisch kan men in 20-50%
van de gevallen huidlaesies aantreffen, zoals splinterbloedinkjes
(nagels), petechiën (conjunctiva, extremiteiten) en tekenen van
vasculitis (Osler-knobbeltjes en Janeway-laesies). Meestal is de
endocarditis linkszijdig. In geval van intraveneus drugsgebruik moet
men aan rechtszijdige endocarditis denken (een dergelijke patiënt kan
zich presenteren met een abcederende pneumonie).
-
-
Abcessen
-
Een abces (etterbuil) is een puscollectie in een niet
eerder bestaande ruimte. S. aureus-abcessen ontstaan lokaal,
secundair aan een (oppervlakkige) huid- of weke deleninfectie, of op
afstand als gevolg van een bacteriëmie. Klinische symptomen zijn
afhankelijk van de lokalisatie en uitgebreidheid van het abces. Niet
adequaat of onbehandelde abcessen resulteren meestal in recidiverende
bacteriëmieën.
-
-
Pneumonie
-
Stafylokokkenpneumonie kan ontstaan na een virale
luchtweginfectie (meestal influenza) of ten gevolge van een
bacteriëmie. Een stafylokkenpneumonie heeft een abcederend beloop. Men
moet bedacht zijn op een S. aureus-pneumonie bij intraveneus
drugsgebruikers met een pneumonie die niet overgaat met
standaardtherapie. Op de longfoto ziet men multipele connoneaties
en/of een pleura-empyeem. Zeer zelden kan S. aureus, die dan
dient te beschikken over een specifieke virulentiefactor (PVL),
necrotiserende pneumonieën geven bij gezonde jonge volwassenen.
-
-
Osteomyelitis
-
Osteomyelitis (botinfectie) kan na een bacteriëmie
ontstaan of na een infectie ten gevolge van een lokaal trauma. Bij
kinderen treedt osteomyelitis vooral op in de lange pijpbeenderen en
begint gewoonlijk in de metafyse na een bacteriëmie. Bij volwassenen
treedt osteomyelitis meestal op na een trauma. Hematogene uitzaaiing
gaat bij volwassenen vooral naar de wervels. Klinisch heeft men
meestal koorts en lokaal pijn, vooral bij palpatie of belasting.
-
-
Septische artritis
-
Septische artritis is een purulente ontsteking van
meestal één gewricht. S. aureus-artritis ontstaat met name
hematogeen. Klinisch ziet men een rood gezwollen en pijnlijk gewricht,
met pijn bij palpatie en beweging. Meest voorkomende aangedane
gewrichten zijn: knie, heup, elleboog, schouder en interphalangeaal.
-
-
Toxisch shock syndroom
-
Dit syndroom wordt gekenmerkt door hoge koorts,
hypotensie, diffuus erythemateus exantheem met schilfering en
vervelling (handpalmen en voetzolen) en verschijnselen van één of meer
orgaansystemen: braken en diarree, conjunctivitis en pharyngitis,
hoofdpijn en verwardheid, en stoornissen in nier- en leverfuncties.
Dit syndroom kwam begin tachtiger jaren epidemisch voor, voornamelijk
bij menstruerende vrouwen die nieuwe, sterk absorberende, tampons
gebruikten. Daarnaast is het een syndroom dat wel eens bij kinderen
voorkomt. Toxisch shock syndroom wordt veroorzaakt door S. aureus-stammen
die een specifiek exotoxine (TSST-1) produceren, dat verantwoordelijk
is voor de shockverschijnselen.
-
-
Voedselintoxicaties
-
Stafylokokken kunnen enterotoxines produceren die
acute voedselintoxicaties kunnen veroorzaken.
-
2.5 Verhoogde kans op ernstig beloop
-
• Pasgeborenen en ouderen
-
• Patiënten met influenza
-
• Immuno-incompetente patiënten
-
• Patiënten met chronische aandoeningen
-
• Patiënten met waterpokkeninfectie
-
2.6 Immuniteit
-
De intacte huid en slijmvliezen vormen de
belangrijkste weerstandsfactor tegen stafylokokkeninfecties. Hoewel
men frequent gekoloniseerd is met stafylokokken en antistoffen tegen
dit micro-organisme heeft, zijn deze niet beschermend (antitoxische
antistoffen tegen TSST-1 kunnen wel bescherming geven voor het toxisch
shock syndroom). De afweer is voornamelijk door ingestie en doden van S.
aureus door fagocyterende granulocyten. Dit heeft een pussende
ontsteking tot gevolg.
3. Diagnostiek
-
3.1
Microbiologische diagnostiek
-
Specifieke diagnostiek wordt verricht voor de
invasieve of therapieresistente infecties, door representatief
materiaal in te sturen voor kweek. Bij voorkeur dient dit te
geschieden op een moment dat de patiënt (nog) geen antibiotica
gebruikt. Zie tevens bijlage I.
3.2 Overige diagnostiek
-
De diagnose van uitwendige infecties kan vaak al
worden gesteld op het klinisch beeld. Aanvullend bloedonderzoek, zoals
leukocytentelling, leukocytendifferentiatie en C-Reactive Protein (CRP)-bepaling,
kunnen de diagnose bacteriële infectie ondersteunen.
-
-
4.1 Reservoir
-
Mens en soms dier (onder andere hond en kat)
-
4.2
Besmettingsweg
-
Verspreiding van stafylokokken treedt op door direct contact (handen),
door de lucht (op huidschilfers, aërosolen) of via secundaire bronnen
in de directe omgeving (kleding, beddengoed, speelgoed). De handen
zijn de meest belangrijke vectoren voor de transmissie. Bij virale
infecties van de bovenste luchtwegen neemt door niezen en hoesten de
kans op aërogene verspreiding van S. aureus toe.
Bron: Microbiologie en Infectieziekten, Hoepelman IM e.a. 1999
Aangepast figuur
4.3 Besmettelijke periode
Zolang er huidlaesies aanwezig zijn of dragerschap bestaat, is er kans
op besmettelijkheid naar de patiënt zelf (endogene infectie) en
anderen (exogene infectie).
4.4 Besmettelijkheid
In de regel verspreiden mensen met geïnfecteerde huidlaesies
veel grotere aantallen i dan gezonde neusdragers. Zij zijn regelmatig
een bron van een epidemie (bijvoorbeeld impetigo). Sommige individuen
‘strooien’ huidschilfers met S. aureus in hun omgeving.
Meestal hebben deze mensen een huidaandoening, zoals eczeem of
psoriasis. Het kan belangrijk zijn dergelijke strooiers te herkennen
bij een epidemie. Ook individuen die perineumdrager zijn van
S.
aureus verspreiden grotere aantallen
S. aureus dan
diegenen die elders met S. aureus zijn gekoloniseerd.
In ziekenhuizen is de kans op verspreiding en besmetting hoger dan
daarbuiten: er zijn meer bronnen (dragers en geïnfecteerden) en meer
potentiële portes d’entrée (wonden, catheters en dergelijke) aanwezig.
Kolonisatie door enkele bacteriën is onvoldoende voor het ontwikkelen
van een infectie. Hoge aantallen bacteriën zijn nodig om een infectie
te veroorzaken. In aanwezigheid van vreemde lichamen (hechtingen,
intravasculaire catheters) daalt de infectiedosis echter sterk.
Stolsels of vermindering van lokale doorbloeding hebben een
soortgelijk effect. Stafylokokken zijn niet goed bestand tegen
verhitting, maar wel tegen uitdroging en bevriezing, waardoor zij lang
(enkele weken) buiten hun natuurlijke gastheren in het milieu
(bijvoorbeeld op haar, huidschilfers en stof) kunnen overleven en op
deze wijze nieuwe gastheren bereiken.
-
5.1 Risicogroepen
-
In het algemeen verspreiden S. aureus-stammen
zich het best tussen mensen die dicht op elkaar leven, zoals in
zorginstellingen en binnen het gezin. Extra risico op besmetting
lopen:
-
Pasgeborenen en
ouderen.
-
Personen met
huidaandoeningen zoals eczeem, psoriasis, verwondingen en brandwonden.
-
Patiënten met een verminderde weerstand
(diabetes mellitus, cystic fibrosis, chronisch nierinsufficiëntie,
agammaglobulinemia, chronisch granulomateuze ziekte en
lever-aandoeningen).
-
Intraveneuze
drugsgebruikers.
-
Patiënten met langdurig gebruik van een
intraveneuze catheter, hemodialyse, peritoneaal dialyse, shunts en
chirurgie in het algemeen.
-
Patiënten met een langdurige behandeling
met immunosuppressiva (corticosteroïden, chemotherapie).
-
Individuen met
een luchtweginfectie veroorzaakt door influenza.
-
Patiënten met vreemdlichamen zoals
hechtingen en fixateur externe.
-
Individuen die perineum drager zijn van S.
aureus.
5.2 Voorkomen in de wereld
-
S. aureus-infecties komen wereldwijd voor. De
hoogste incidentie is in gebieden waar persoonlijke hygiëne
suboptimaal is en waar veel mensen zijn (crowding).
MRSA komt vooral voor in landen waar de consumptie van antibiotica
relatief hoog is en waar geen hygiënemaatregelen worden getroffen
rondom MRSA-dragers. In Amerika en Japan zijn al meer dan 50% van de
klinische S. aureus-isolaten meticillineresistent. Het
percentage MRSA's onder de klinische S. aureus-isolaten in
Europa varieert van minder dan 1% in Denemarken, Zweden en Nederland,
tot ruim 50% in België, Spanje, Frankrijk, Engeland en Italië. In
landen waar MRSA veel voorkomt in ziekenhuizen is ook de prevalentie
van MRSA onder de open bevolking aan het stijgen (1 à 3 %).
-
5.3 Voorkomen in Nederland
-
Met name impetigo kan epidemisch voorkomen, vooral
onder kinderen op kinderdagverblijven of scholen rond de zomerperiode
(warm weer). Een epidemische verheffing van impetigo onder kinderen
deed zich nationaal voor in het vroege najaar van 2002 en werd vooral
veroorzaakt door dezelfde stam. Echter, ook andere vormen van
huidinfecties met S. aureus kunnen epidemisch voorkomen in
situaties waar veel huidcontact en het krijgen van laesies samen
voorkomen (bijvoorbeeld bij contactsporten zoals judo, rugby en
worstelen). Verder is S. aureus een van de meest voorkomende
verwekkers van ziekenhuisinfecties, met name wondinfecties.
De prevalentie van MRSA in Nederlandse ziekenhuizen is circa 1%. De
prevalentie van MRSA-dragers in verpleeghuizen is < 1%. Het is
onbekend in hoeverre MRSA aanwezig is in de algemene bevolking. Een
recente studie laat zien dat het percentage positieve MRSA-neusdragers
bij ziekenhuisopname rond de 0,03% ligt.
-
Zie onderstaande tabel. Bij oppervlakkige gelokaliseerde infecties
(niet impetigo), met afwezigheid van koorts, is goede wondverzorging
en goede hygiëne afdoende. Indien een vreemdlichaam een rol speelt bij
een infectie, dient deze, indien mogelijk, te worden verwijderd.
Bij uitgebreide laesies, met of zonder koorts, of bij invasieve
infecties is antibiotische therapie geïndiceerd. Veel antibiotica
dringen niet of zeer slecht door in pus, of zijn daarin onwerkzaam.
Purulente laesies worden in principe behandeld met (chirurgische)
drainage. In verband met de frequente penicillineresistentie (circa
80%) komt in de eerste plaats een penicillinaseresistente penicilline,
zoals flucloxacilline, in aanmerking. Bij overgevoeligheid voor
penicillinen dient een deskundige te worden geraadpleegd voor het
instellen van adequate therapie.
Bij infecties waar toxinen een belangrijke rol spelen (toxisch shock
syndroom) wordt geadviseerd clindamycine toe te voegen om in een vroeg
stadium de toxineproductie te blokkeren. Bij de behandeling van
endocarditis wordt flucloxacilline gecombineerd met gentamicine.
-
7.1 Immunisatie
-
Geen.
7.2 Algemene preventieve maatregelen
-
Algemene persoonlijke hygiëne. Goed handen wassen
en/of desinfecteren na contact met een geïnfecteerde patiënt is
cruciaal. Bij wondverzorging handschoenen dragen.
-
Bij een geïsoleerde S. aureus-infectie hoeft
alleen de betrokken patiënt te worden behandeld. Overige maatregelen
zijn niet nodig, tenzij verspreiding van S. aureus-infecties
is aangetoond.
8.1 Bronopsporing
Bronopsporing dient te geschieden bij een epidemische
verheffing met S. aureus-infecties, zoals in een klas of
sportteam. Het opsporen en behandelen van (de bron(nen)) en zijn
geïnfecteerde contacten is meestal voldoende om een S. aureus-epidemie
te bestrijden. In kaart brengen van epidemiologische gegevens
(bijvoorbeeld eerste ziektedag), kweken en typeren kunnen clustering
aantonen en de mogelijke bron en verspreidingspatronen aan het licht
brengen. Een strooiproef kan een potentiële bron helpen opsporen (in
overleg met de arts-microbioloog).
8.2 Contactonderzoek
In geval van een epidemie met S. aureus-infecties
moeten alle directe contacten (bijvoorbeeld huisgenoten, klas, crèche,
sportteam) van de indexpatiënt worden onderzocht op S. aureus-infecties
of asymptomatisch dragerschap, en zo nodig worden behandeld (zie
paragraaf 8.4).
8.3 Maatregelen ten aanzien van patiënt en
contacten
• Geïnfecteerde personen moeten elk contact
vermijden met mensen uit de risicogroepen.
• Handschoenen aan bij verzorging van de
patiënt.
• Handen wassen en/of desinfecteren na
contact met de patiënt.
• Wondhygiëne.
• Contacten met verschijnselen van S.
aureus-infectie dienen te worden behandeld.
8.4 Profylaxe
Neusdragerschap van S. aureus is op te heffen
door korte behandelingen met antimicrobiële neuszalf (mupirocine 2% 2
dd, 5 dagen). Tot nu toe is deze profylaxe alleen zinvol gebleken voor
dialysepatiënten en preoperatief. Daarnaast kan profylaxe, zoals
mupirocine in combinatie met desinfecterende zeep (chloorhexidine),
zinvol zijn voor patiënten met recidiverende huidinfecties, zoals
furunculose. Indien deze profylaxe niet afdoende blijkt, dienen ook
huisgenoten (en eventueel huisdieren door dierenarts) te worden
gekweekt op (neus)dragerschap en bij een positieve kweek te worden
meebehandeld met mupirocine al dan niet in combinatie met
desinfecterende zeep. Bij falen dient te worden overwogen of er sprake
is van perineumdragerschap van S. aureus. Indien aanwezig,
behandelen in overleg met een deskundige (arts-microbioloog,
internist-infectioloog).
Dragerschapbehandeling heeft een grotere kans op falen als huidlaesies
aanwezig zijn. Dus eerst de laesies behandelen, en pas
dragerschapbehandeling instellen wanneer de laesies zijn gesloten. Men
moet altijd beducht zijn op rekolonisatie met S. aureus.
Daarom is het verstandig om de dragerschapstatus na enkele weken te
controleren, en zo nodig opnieuw te behandelen. Verder is het zinvol
verzorgend personeel, dat aangetoond bron is van een S. aureus-epidemie,
een dragerschapbehandeling te geven, bijvoorbeeld mupirocine in
combinatie met desinfecterende zeep. Ook voor personeel geldt dat het
geen huidlaesies, zoals eczeem, mag hebben, omdat eradicatie van S.
aureus dan niet mogelijk is.
8.5 Wering van werk, school of
kinderdagverblijf
Kinderen met impetigo mogen in principe
school of kinderdagverblijf bezoeken. In uitzonderingsgevallen kan
de GGD adviseren om:
- in een schoolklas of in
een groep van een kinderdagverblijf waar meerdere kinderen impetigo
hebben, óf,
- wanneer een kind
uitgebreide laesies heeft, het kind / de kinderen, pas toe te laten
als de aandoening wordt behandeld met antibiotica of als de blaasjes
zijn ingedroogd. Ingedroogde blaasjes zijn niet besmettelijk.
• Verzorgend personeel met een S.
aureus-infectie, zoals een wondinfectie, dient deze af te dekken
met ademend wondverband. Eventueel worden handschoenen gedragen.
Personeel hoeft met dergelijke voorzorgsmaatregelen niet te worden
geweerd.
• Verzorgend personeel dat aangetoond een
bron is van S. aureus-infecties bij anderen, mag geen
patiënten meer verzorgen. Pas na een succesvolle
dragerschapbehandeling kan het personeelslid zijn/haar werk in de
patiëntenzorg hervatten, met enkele voorzorgsmaatregelen
(controlekweken, hygiëne).
-
-
9.1 Meldingsplicht
-
Geen.
Als zich in een instelling een of meerdere gevallen met klachten en
symptomen passend bij S. aureus voordoen, kan er sprake zijn van
meldingsplicht op basis van artikel 26 van de Wet publieke Gezondheid.
De instelling dient de GGD te informeren indien zich bij twee of meer
personen in een groep binnen twee weken overeenkomstige
huidafwijkingen voordoen.
-
9.2 Inschakelen van andere instanties
-
Huisartsen na signalering van een cluster.
Het microbiologisch laboratorium en RIVM/LIS in verband met typering
van gekweekte stammen.
-
9.3 Andere protocollen en
richtlijnen
-
− LCI-draaiboek 'MRSA in de
openbare gezondheidszorg'
− LCI-kwaliteitsprofiel, bijlage III 'Hygiëneprotocol GGD'en'
− LCI-Verpleegkundig Stappenplan Infectieziekten (VSI) MRSA 2007
− NHG-standaard 'Bacteriële huidinfecties' M68
− Farmacotherapeutisch kompas 2004, hoofdstuk 13
− WIP-richtlijnen 'MRSA algemeen', 'MRSA in verpleeghuis en
woonzorgcentrum', Beleid reiniging, desinfectie en sterilisatie in
verpleeghuis en woonzorgcentrum' en 'Richtlijnen infectiepreventie
voor de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap'
-
9.4
Landelijk beschikbaar voorlichting- en informatiemateriaal
-
NHG-Patiëntenbrief Kind met krentenbaard
-
LCI-Informatiestandaard
Infectieziekten (ISI) MRSA, Staphylococcus aureus.
|
|