ten
|
|
Verschil tussen voedsel-intolerantie, allergie en
malabsorptie
Bij intolerantie reageert het lichaam ongewoon op een bepaalde stof, zonder
dat hierbij het immuunsysteem is betrokken. Dat kan een reactie zijn op een
onnatuurlijke of op een natuurlijke stof. Zo kan iemand met fructose-intolerantie
geen vruchtensuiker verteren door het ontbreken van de mogelijkheid om het
enzym aldolase aan te maken. Hierdoor ontstaan dan stofwisselingsproblemen.
In de huisartspraktijk wordt gewoonlijk pas gesproken van intolerantie als
er daadwerkelijk klachten optreden.
Malabsorptie betekent alleen, dat het lichaam een bepaald
voedingsmiddel niet kan opnemen. Dat kan komen door een ontbrekend enzym,
maar kan ook een andere oorzaak hebben, zoals een ziektetoestand van de darm.
Zo kun je problemen hebben met de vertering van fructose, terwijl je toch
gewoon het enzym aldolase hebt. Er is dan geen sprake van de (zeldzame)
fructose-intolerantie, maar mogelijk van de vrij vaak voorkomende fructose-malabsorptie.
Daarbij is de opname van vruchtensuiker door de darmwand gestoord. Beide
begrippen worden overigens vaak door elkaar gehaald. Malabsorptie kan ook
ontstaan door een verstoorde darmflora of door het gebruik van
laxeermiddelen.
Allergie is iets heel anders. Daarbij reageert het immuunsysteem op
een bestanddeel waarmee het in aanraking komt als op een gevaarlijke
indringer. Het lichaam maakt dan antistoffen aan, die via het bloed de
ingenomen stof proberen te vernietigen.
Vaak is het moeilijk om uit te maken, of iemand lijdt aan een allergie, een
malabsorptie of een intolerantie. Dat komt doordat de ziekteverschijnselen
erg op elkaar kunnen lijken, hoewel de oorzaken heel verschillend zijn.
Zie verder
Mogelijke oorzaken van intolerantie
-
Pseudo-allergie, veroorzaakt door:
-
Natuurlijke afbraakprodukten van eiwitten in
vlees, vis en kaas, zoals histamine en tyramine;
-
Andere natuurlijke stoffen in voeding, zoals
fenylethylamine (een biogeen amine), schaal- en schelpdieren;
-
voedingsadditieven, zoals kleur-, smaak- en
conserveringsmiddelen;
-
geneesmiddelen, verdovingsmiddelen,
contraststoffen voor röntgenopnames, vaccins.
-
Onvermogen van het lichaam om bepaalde enzymen aan te
maken;
-
Aversie, afkeer van bepaalde voedingsmiddelen
(psycho-somatisch).
Vaak voorkomende klachten bij intolerantie
Bij pseudo-allergie wordt hetzelfde reactiemechanisme in gang gezet als bij
een echte allergische (IgE-gemedieerde) reactie. De symptomen zijn daarom
hetzelfde en de klachten kunnen uiteenlopen van rinitis, hoesten en
ontsteking van de oog-bindvliezen (conjunctivitis) tot astma, netelroos (urticaria)
en eczeem; in zeldzame gevallen zelfs anafylaxie. Ook een combinatie van
allergie en pseudo-allergie is mogelijk. De klachten zullen dan heftiger
zijn.
Bij stofwisselingsziekten, doorgaans stoornissen van de enzymproductie,
zullen vaak darmklachten optreden en door onvoldoende opname van
voedingsstoffen verlies van lichaamsgewicht.
Wel of geen intolerantie?
Als men bepaalde klachten heeft, kan men op verschillende manieren proberen
er achter te komen of dat komt door intolerantie.
-
Contact met de verdachte stof vermijden en kijken of
de klachten verdwijnen (eliminatietest);
-
Een eliminatie gevolgd door een provocatie (de
verdachte stof eerst weglaten en vervolgens opnieuw innemen) en kijken
of de verdwenen klachten weer terugkomen;
-
Het ondergaan van een intolerantie-test, waarbij in
nuchtere toestand een standaard hoeveelheid van de verdachte stof wordt
ingenomen, waarna de reactie wordt gemeten. Is het resultaat van de test
positief, dan betekent dat, dat men inderdaad intolerant voor die stof
is. Om bij dergelijke tests het placebo-effect uit te sluiten moet de
test het liefst dubbelblind worden uitgevoerd;
-
Het ondergaan van een tolerantie-test. Lijkt op de
intolerantie-test, maar als het resultaat hier positief is betekent dat
juist, dat de stof wel verdragen wordt en men dus niet intolerant is. In
dat geval weet je, dat de oorzaak van de klachten iets anders is.
Tolerantiedrempel
De tolerantiedrempel is de hoeveelheid die iemand van een bepaalde stof kan
innemen zonder klachten te krijgen. De tolerantiegrens is bij ieder
verschillend (de een kan beter tegen een bepaalde stof dan de ander).
Voorbeelden van intolerantie
-
Geneesmiddel-intolerantie
Hierbij heeft een persoon een verhoogde gevoeligheid voor een
geneesmiddel, waardoor hij er sterker op reageert dan normaal. Meestal
komt dat doordat het middel minder snel wordt afgebroken door het
onvoldoende functioneren van lever en/of nieren. Daardoor is er langer
een hogere concentratie van het geneesmiddel in het bloed. Ouderen
krijgen daarom meestal een lagere dosering voorgeschreven.
-
Lactose-intolerantie Bij Lactose-intolerantie ontbreekt het suikersplitsende enzym lactase,
dat normaal wordt gemaakt door de cellen in de dunne darm. Daardoor is
het lichaam niet in staat om lactose (melksuiker) te verteren. In een
cultuur waar weinig melk wordt gebruikt zijn de meeste mensen in meer of
mindere mate lactose-intolerant.
-
Fructose-intolerantie (HFI) Het lichaam kan het enzym fructose 1-phosphate aldolase niet aanmaken,
waardoor fructose (vruchtensuiker) niet wordt opgenomen.
-
Histamine-intolerantie Door een tekort aan het enzym diaminoxidase (DAO) kan de stof
histamine onvoldoende worden afgebroken, waardoor de histamine-spiegel
in het bloed te hoog wordt.
-
Gluten-intolerantie (coeliakie) Het lichaam verdraagt niet het gluten van de granen in het voedsel.
Daardoor ontstaan er ernstige afwijkingen aan het slijmvlies van de
dunne darm, waardoor de absorptie van veel voedingsstoffen in het geding
komt. Ondanks de naam hoort gluten-intolerantie eigenlijk niet helemaal in dit
rijtje thuis, omdat er ook aspecten van allergie en van auto-immuunziekte
aan zitten. We spreken bij coeliakie daarom liever van gluten-overgevoeligheid.
Bovendien bestaat er ook een gewone allergische reactie tegen gluten, de
officiële glutenallergie. Deze heeft niets te maken met coeliakie.
-
Tuinbonen-intolerantie Sommige mensen kunnen niet tegen een bepaalde stof uit tuinbonen.
Als ze toch tuinbonen eten krijgen ze bloedarmoede, omdat hun rode
bloedcellen spontaan barsten (favisme), een gevolg van een deficiëntie
van het enzym G6PD.
|
| |