ten
|
|
Algemeen
Burn-out is een psychologische term voor het gevoel opgebrand te zijn, geen
energie of motivatie meer vinden voor de bezigheden op het werk. De term
burn-out werd begin jaren '70 voor het eerst gebruikt door de Amerikaanse
psychotherapeuten Herbert Freudenberger en Christina Maslach. De opvatting
van de laatste is inmiddels dominant geworden. Burn-out bestaat in haar
opvatting uit drie, min of meer samenhangende verschijnselen: uitputting
(een gevoel van extreme vermoeidheid), cynisme (afstand hebben van het werk,
dan wel de mensen met wie men werkt), en verminderde persoonlijke
bekwaamheid (het gevoel dat men minder goed presteert dan in het verleden
het geval was, ook wel verminderd werkgerelateerd zelfvertrouwen). Deze
opvatting ligt tegenwoordig (2008) onder vuur. Het verminderde gevoel van
zelfvertrouwen lijkt geen centraal onderdeel van het burn-out-syndroom te
zijn; terwijl een aantal wetenschappers burn-out als een vorm van depressie,
dan wel gewone, zij het extreme, vermoeidheid ziet (en dus niet als een op
zichzelf staand begrip).
Verondersteld wordt wel dat een burn-out kan ontstaan na een teveel aan
stress op het werk en met name een risico is voor idealistisch ingestelde
werknemers, aangezien de confrontatie met de werkelijkheid juist voor deze
mensen vaak nogal tegenvalt.
Vaak wordt gesteld dat een burn-out niet verward dient te worden met
overspannenheid of een depressie. Ze zouden alleen min of meer dezelfde
symptomen hebben, maar (vaak) een andere oorzaak hebben en zouden
dientengevolge ook anders behandeld dienen te worden. Deze opvatting staat
tegenwoordig onder druk; de verschillen tussen deze psychische problemen
lijken aanzienlijk kleiner dan de overeenkomsten. Dat betekent overigens ook
dat de meerwaarde van het begrip "burn-out" ten opzichte van deze andere
concepten steeds meer betwijfeld wordt.
Risicogroepen
Niet alle beroepsbeoefenaars lijken een gelijke kans te hebben om opgebrand
te raken. Traditioneel "burn-out-gevoelige" beroepsgroepen zijn de
gezondheidszorg (met name huisartsen) en het onderwijs. Vanwege het
ontbreken van relevante vergelijkingsgegevens is het echter nauwelijks
mogelijk om aan te geven of burn-out in deze groepen feitelijk ook vaker
voorkomt dan in andere beroepsgroepen. Het is niet onmogelijk dat de
relatief sterke positie van de vakbonden in deze sectoren debet is aan het
feit dat er veel aandacht is voor werkstress en burn-out in het onderwijs en
de gezondheidszorg.
Traditioneel zouden oudere werknemers vaker opgebrand zijn dan jongeren,
maar dat is vermoedelijk vooral te wijten aan het feit dat burn-out vroeger
in Nederland een grond was voor een WAO-uitkering. Door oudere, vermoeide en
klagende werknemers "burn-out" te verklaren, konden werkgevers de
betreffende werknemers op kosten van de staat de periode tot de vervroegde
uittreding (VUT) laten overbruggen (momenteel is burn-out geen grond voor
een WAO-uitkering meer). Ook zouden vrouwen eerder opgebrand zijn dan
mannen, maar dat heeft te maken met het feit dat vrouwen vaak in
risicoberoepen als de zorg en het onderwijs werkzaam zijn. Het is niet
gemakkelijk om algemene risicogroepen te onderscheiden.
Meting van burn-out
Of mensen aan burn-out lijden wordt vaak vastgesteld met gevalideerde
psychologische instrumenten, met name de door Maslach et al. Maslach
ontwikkelde Maslach Burnout Inventory. Deze bevat ongeveer 20 vragen die
betrekking hebben op de drie door haar onderscheiden dimensies van burn-out.
Er zijn verschillende versies van dit instrument in omloop; één speciaal
voor onderwijsgevenden, één voor "contactuele" beroepen (dwz beroepen waarin
uitvoerders met mensen werken, bijvoorbeeld de zorg), en één algemene versie
(voor alle andere beroepen).
De uit deze vragenlijst resulterende scores worden vergeleken met die van
allerlei normgroepen (bestaande uit de scores van mensen die de lijst eerder
hebben ingevuld). Op die manier kan worden vastgesteld of de scores van een
bepaalde persoon opvallend hoog (of laag) zijn ten opzichte van deze
normgroep. Gewoonlijk wordt ervan uitgegaan dat een score in de bovenste 25%
(ten opzichte van de normgroep) een mogelijke burn-out indiceert; een score
in de bovenste 5% zou indicatief zijn voor een échte burn-out. Wat overigens
niet méér betekent dan dat men aangeeft erg moe te zijn, cynisch staat
tegenover het werk, en denkt minder goed te presteren dan vroeger.
Naast de Maslach Burnout Inventory zijn diverse andere vragenlijsten in
omloop, die gewoonlijk één van de drie door Maslach onderscheiden dimensies
in iets andere bewoordingen meten. Het belangrijkste voordeel van deze
andere vragenlijsten is dat ze vrij van copyrights zijn te gebruiken;
inhoudelijk bieden ze geen meerwaarde.
Statistiek
De volgende cijfers gelden voor Nederland.
Twaalf procent van de huisartsbezoeken hebben te maken met stressklachten
(overigens lang niet alleen burn-out). Verder komen 30.000 mensen per jaar
door psychische klachten in de WAO, waarvan 9000 (30%) door stress en
overbelasting veroorzaakt wordt. Volgens cijfers van het Centraal Bureau
voor de Statistiek heeft 10% van de Nederlandse beroepsbevolking last van
burn-out-verschijnselen. Opmerkelijk is dat vooral huisartsen vatbaar zijn
voor burn-out; volgens een artikel in het vaktijdschrift Gedrag & Gezondheid
zou zo'n 41% van hen serieuze burn-outverschijnselen vertonen. Overigens
lijkt burn-out sinds de economische crisis van 2001 duidelijk minder voor te
komen; wellicht dat werknemers in tijden van economische malaise vooral blij
zijn dat ze (nog) een baan hebben, zelfs al worden ze er behoorlijk moe van.
Een andere mogelijkheid is dat de opdrachtenportefeuille in de profit-sector
sinds de crisis verminderd is en daarmee samenhangend de werk- en
prestatiedruk. Echter, ook in de not-for-profit sector zijn werkdruk en
burn-out afgenomen, wat deze verklaring deels ondergraaft.
Oorzaken van burn-out
Hoewel er de laatste tien-vijftien jaar veel wetenschappelijk onderzoek is
gedaan naar de oorzaken van burn-out, is er nog weinig bekend over de
oorzaken ervan. Voor zover burn-out opgevat kan worden als een vorm van
extreme vermoeidheid (de dominante opvatting, zie hierboven), lijkt een
chronisch teveel aan inspanning (bijvoorbeeld te hard werken) in combinatie
met een tekort aan herstel een belangrijke risicofactor. Daarnaast zijn
persoonlijkheidstrekken als overdreven plichtsgetrouwheid, perfectionisme en
werkverslaving relatief belangrijke risicofactoren. Deze zijn immers vaak
weer oorzakelijke factoren voor hard werken. Overigens is het zeker niet zo
dat iedereen die hard werkt een groot risico op burn-out loopt; de
combinatie van hard werken, weinig herstel en het weinig plezier hebben in
het werk lijkt daarentegen duidelijk risicovoller te zijn. Niet uitgesloten
mag worden, dat biochemische factoren van invloed zijn bij het ontstaan van
burn-out. Met name stoornissen in de neurotransmitters (waarbij een verlaagd
serotonineniveau een rol kan spelen) van de hersenen zijn mogelijk van
belang. Het bewijs daarvoor is tot op heden echter allesbehalve overtuigend.
Behandeling
Burn-out wordt tegenwoordig succesvol behandeld door middel van kortdurende
(12-15 wekelijkse sessies) therapie. Tijdens die therapie wordt nagegaan
welke factoren hebben bijgedragen aan het ontstaan van een burn-out;
bijvoorbeeld het hebben van zogenaamde "disfunctionele gedachten" ("als ik
niet hard werk vindt niemand me aardig/competent/krijg ik nooit een
promotie/word ik ontslagen") wordt aangepakt. Daarnaast worden
risicofactoren op het werk geïnventariseerd (bijvoorbeeld te hard moeten
werken, teveel overwerken, moeten werken in een onprettige werksfeer,
enzovoort) en, waar mogelijk, aangepakt. Bovendien wordt ernaar gestreefd om
de cliënt zo snel mogelijk weer aan het werk te laten gaan, liefst al
tijdens het behandelingsproces. Behandeling door de cliënt een aantal
maanden thuis te laten zitten om "weer bij te komen" (wat enkele jaren
geleden vaak voorkwam) blijkt in de praktijk uitermate ineffectief en leidde
vaak tot volledige arbeidsongeschiktheid (tegenwoordig is burn-out overigens
geen grond meer voor arbeidsongeschiktheid). In de praktijk blijkt een
burn-out vaak gevolgd te worden door een carrièreomslag; voor veel
ex-cliënten blijkt hun burn-out reden te zijn te reflecteren op hetgeen ze
écht willen. Vaak is dat iets anders dan de baan die ze voorheen hadden. |
|