ten
|
|
Algemeen
Een klompvoetje is een aangeboren afwijking, die bij 1 op de 800
pasgeborenen voorkomt. Dat houdt in, dat er per jaar in Nederland ca. 190 á
200 kinderen met klompvoetjes worden geboren, tweemaal zoveel jongens als
meisjes en jongens hebben vaker twee klompvoetjes. Bijna altijd spelen
erfelijke factoren een rol.
De benaming klompvoet geeft veelal verwarring, vooral voor diegenen, die er
niet eerder mee te maken hebben gehad: zij stellen zich een vormeloos
klompje voor. De voetafwijking bestaat uit meerdere onderdelen:
-
De voet staat naar beneden gekanteld: de
equinus- of spitsstand.
-
De voet staat naar binnen gekanteld: de
varusstand.
-
De voorvoet wijst naar binnen: de
adductiestand, waardoor een kommavorm ontstaat.
Het is van belang dat de behandeling zo snel
mogelijk na de geboorte begint, liefst binnen de eerste levensweek. Te vaak
nog komen kinderen pas na weken of zelfs maanden bij de orthopaed terecht,
omdat men aanvankelijk stelde: "Masseren maar en dan komt het vanzelf wel
goed". De teleurstelling is na de eerste schrik des te groter als de ouders
later van de orthopaedisch specialist moeten vernemen, dat het wel goed kan
komen, maar dat het een weg is van veel geduld en soms vallen en opstaan.
En, dat de voetjes van hun kind meteen ingegipst (tot boven aan de
dijbeentjes) of getaped moeten worden, waardoor het niet in bad kan.
De behandeling direct na de geboorte bestaat uit het met de hand soepel
maken van het voetje (manipuleren), waarbij het zover mogelijk in de goede
stand wordt gecorrigeerd. Deze gecorrigeerde stand wordt vastgelegd
(geïmmobiliseerd) meestal met gips, soms met tape.
Het gips wordt in de eerste levensweken zeer frequent gewisseld:
aanvankelijk éénmaal per week bij soepele voetjes, tot tweemaal per week bij
stugge voetjes, waarbij de orthopaedisch chirurg de voetjes steeds verder in
de goede stand corrigeert.
Voor het welslagen van de behandeling is het van belang, dat het kindje zich
op zijn gemak voelt, zodat het ontspannen en rustig is. De behandeling dient
dan ook te geschieden in een kindvriendelijke ruimte. Bij tweederde van de
kinderen blijkt, mede aan de hand van röntgenfoto dat na ca. 3 á 4 maanden
gipsen of tapen onvoldoende correctie bereikt kan worden. Dan is een
operatieve ingreep noodzakelijk.
Na de operatie volgt weer enige weken gips, tot het kindje zelf zijn voetje
omhoog en opzij kan draaien. Tot gemiddeld 3 á 4 jaar worden de voetjes
ingespalkt; in de begintijd dag en nacht, behalve een speeluurtje. Vanaf dat
het kindje gaat staan en lopen alleen nog met slapen eventueel in combinatie
met aangepaste schoentjes voor op de dag.
|
|