ten
|
|
Algemeen Een
stollingsfactor is een eiwit dat voorkomt in bloedplasma en dat noodzakelijk
is voor de bloedstolling. Bloedstolling is het gevolg van de omzetting van
oplosbaar fibrinogeen (factor I) in onoplosbaar fibrine door het enzym
trombine. Trombine splitst twee stukjes af van ieder fibrinogeenmolecuul,
dat daarna spontaan lange ketens vormt (polymeriseert). Trombine zelf
ontstaat uit protrombine (factor II).
De factoren V, VII, VIII, IX, X en XI dragen bij aan de omzetting van
protrombine in trombine, zodra bloed in contact komt met weefselfactor in
een wond. Weefselfactor is een eiwit op de membraan van sommige cellen rond
de bloedvaten, waar het bloed alleen mee in contact komt bij verwonding.
Hierbij is ook een belangrijke rol weggelegd voor de bloedplaatjes. Factor
XII bestaat ook maar heeft geen duidelijk aanwijsbare rol in het
trombinevormingsproces, behalve als bloed stolt in aanwezigheid van glas of
andere lichaamsvreemde oppervlakken. Factor XIII verstevigt het stolsel door
chemische bindingen tussen fibrinemoleculen te veroorzaken.
Dr Eric von Willebrand |
Stollingsfactoren
De bekende stollingsfactoren zijn:
-
stollingsfactor I (fibrinogeen);
-
stollingsfactor II (protrombine);
-
stollingsfactor V;
-
stollingsfactor VII;
-
stollingsfactor VIII (anti-hemofilie-factor;
deficiëntie leidt tot hemofilie A);
-
stollingsfactor IX (Christmas factor; deficiëntie leidt
tot hemofilie B);
-
stollingsfactor X;
-
stollingsfactor XI;
-
stollingsfactor XII (Hageman factor);
-
stollingsfactor XIII;
-
von Willebrand factor (deficiëntie leidt tot de Ziekte
van Von Willebrand);
-
trombine (geactiveerd stollingsfactor II).
|
Naamgeving
Veel stollingsfactoren worden aangeduid met een Romeins cijfer, refererende
aan de volgorde van ontdekking. Factor IV bleek identiek te zijn aan het
element calcium, en factor III (thromboplastine) bleek uiteindelijk te
bestaan uit de hierboven aangegeven eiwitten. Factor VI, tenslotte, bleek
identiek te zijn aan geactiveerd factor V. De naamgeving van de
stollingsfactoren werd bepaald in de jaren '60 door enkele experts op
stollingsgebied; deze groep is uitgegroeid tot de International Society of
Thrombosis and Hemostasis (internationaal gezelschap voor trombose en
bloedstolling).
Hemofilie B werd voor het eerst onderscheiden van de tot dan toe klassieke
vorm van hemofilie door Stephen Christmas in 1952; zodoende heet deze ziekte
ook wel Christmas-ziekte, en staat de bijbehorende stollingsfactor (IX)
bekend als Christmas-factor. Andere stollingsfactoren worden af en toe
aangeduid met de eigennamen van de patiënten waarin gebrek van deze factor
werd beschreven; factor X heet zodoende ook wel Stuart-Prower-factor, en
factor XII wordt wel Hageman-factor genoemd.
Von Willebrand-factor dankt zijn naam aan de Finse kinderarts von Willebrand,
die de vW-aandoening voor het eerst beschreef in 1926.
Remming van de stolling
Naast deze factoren die van belang zijn voor de vorming van trombine zijn er
ook een aantal plasma eiwitten die dienen om de trombinevorming in toom te
houden. Tekort aan dergelijke eiwitten veroorzaakt een neiging tot trombose.
De belangrijkste zijn:
Antitrombine - bindt en neutraliseert trombine (deze reactie wordt versterkt
door heparine)
Proteïnes S en C - inactiveren factoren V en VIII)
Proteïne Z en proteïne Z-geassocieerde proteïnaseremmer (ZPI) - inactiveren
factoren IX en XI
TFPI (tissue factor pathway inhibitor) - remt de weefselfactor die het
stollingsproces in gang zet.
Rol in ziekten
Trombose in de slagaderen (hartinfarct, herseninfarct (beroerte)) ontstaat
doordat het bloed de binnenkant van een door arteriosclerose aangetaste
slagader aanziet voor een wond en stolt waar dat niet moet. Trombose in de
aderen (bv. na een operatie) ontstaat als het bloed onvoldoende stroomt,
bijv. bij bedlegerigheid.
Trombose kan voorkomen worden door het bloed minder stolbaar te maken, door
het slikken van geneesmiddelen die de aanmaak van stollingsfactoren
verminderen of door het injecteren van geneesmiddelen die de inactivatie van
trombine door antitrombine aanjaagt (heparines).
Het niet of onvoldoende aanwezig zijn van een stollingsfactor geeft
aanleiding tot een verhoogde bloedingsneiging. Hemofilie is een tekort aan
factor VIII (hemofilie A) of factor IX (hemofilie B). De ziekte van Von
Willebrand is een tekort aan een ander plasma eiwit, de von
Willebrand-factor, dat drie verschillende functies heeft. Het bindt en
beschermt factor VIII in het bloedplasma, het helpt bloedplaatjes om te
kleven in een wond en het is essentieel om de bloedplaatjes hun rol in de
trombinevorming te laten spelen.
Een ziekte kan herkend worden door de waardes te onderzoeken van de APTT, de
PT, alanine aminotransferase, het aantal trombocyten en de hoeveelheid
fibrinogeen. Deze waardes worden gebruikt om de oorzaak van een
bloedstollingsprobleem te kunnen verklaren.
Medicamenteuze remming van de stolling
Heparine (een polysacharide) en laag-moleculairgewicht heparine activeren de
werking van antitrombine; hierdoor worden factoren II en X, met name,
geïnactiveerd. Diverse verwante middelen zijn beschikbaar. Allen dienen
geïnjecteerd te worden, en heparine (met name) kan leiden tot een gebrek aan
bloedplaatjes en paradoxale trombose.
Fenprocoumon (Marcoumar) en acenocoumarol (Sintrom), de coumarinederivaten,
remmen de werking van vitamine K. Dit vitamine is nodig om factoren II, VII,
IX en X goed te laten binden aan fosfolipiden. Regelmatige controle van de
stolling, ter voorkoming van bloeding, is nodig bij gebruik van de vitamine
K-remmers.
Directe trombineremmers (met name ximelagatran) worden onderzocht. Deze
middelen remmen trombine, en zijn makkelijker in gebruik dan de
coumarinederivaten. |
|