Gabriel Anton (1868-1933)
Joseph Babinski (1857-1932) |
|
|
Het syndroom van Anton, ook syndroom van
Anton-Babinski, is een zeldzame aandoening die kan optreden na hersenletsel
in de occipitale kwab. Mensen met het syndroom van Anton zijn corticaal
blind, maar beweren, vaak hardnekkig en met name ten overstaan van duidelijk
bewijs van hun blindheid, dat ze in staat zijn om te zien. Het niet
accepteren van het onvermogen om te zien wordt door de patiënt verworpen
door middel van confabulaties (fantasieën die bij de patiënt als feitelijk
in het geheugen naar voren komen). Het syndroom is vernoemd naar Gabriel
Anton en Joseph Babinski.
Kenmerken
Het syndroom van Anton treedt het vaakst op na een beroerte, maar is ook
geobserveerd na hoofdletsel. Patiënten merken niet dat ze blind zijn en
gedragen zich alsof er niets gebeurd is. Vragen of hun zicht verslechterd is
beantwoorden ze ontkennend, vaak op een felle toon. Houdt men hun voorwerpen
voor, dan beschrijven ze deze levendig doch verkeerd. Dit verschijnsel wordt
wel confabulatie genoemd.
Het syndroom kan bij uitstek worden opgevat als het tegengestelde van
blindzien, een stoornis waarbij men zich niet bewust is van een object dat
in het gezichtsveld wordt aangeboden, maar dit wel onbewust kan
identificeren.
Oorzaken
Waarom mensen met het syndroom van Anton hun blindheid ontkennen is niet
bekend, hoewel er vele theorieën over bestaan. Een theorie is dat een
beschadiging aan de visuele schors leidt tot het onvermogen om te
communiceren met de spraakcentra van de hersenen. Visuele beelden worden
ontvangen, maar kunnen niet worden geïnterpreteerd; de spraakcentra van de
hersenen confabuleren (verzinnen) een reactie.
Historisch
Het eerste door Gabriel Anton beschreven geval van het syndroom is dat van
ene mevrouw Ursula M., die haar corticale blindheid niet erkende. Zij had
tevens last van een woordvindstoornis, waar ze zich zeer aan stoorde en veel
over klaagde.
Al in 1885 werd een geval bekend van ene Von Monakow, die ook corticaal
blind was. Hij erkende zijn complete gebrek aan zichtsvermogen niet en
gedroeg zich alsof hij kon zien. Hij herkende echter zijn algemene
kwetsbaarheid en maakte hier ook toespelingen op. Onderzoek naar zijn
hersenen toonde na zijn dood aan dat zijn visuele schors aan beide
hersenhelften beschadigd was.Gabriel Anton Gabriel Anton (Žatec, 28 juli 1858 - Halle, 3 januari 1933) was
een Oostenrijks neuroloog en psychiater. Hij geniet vooral bekendheid om
zijn onderzoek naar psychiatrische aandoeningen als gevolg van schade aan de
hersenschors en de basale ganglia.
Anton werd geboren in Žatec in de Tsjechische regio Bohemen. In 1882 ontving
hij in Praag zijn doctoraat. In 1887 vertrok hij naar Wenen om samen te
werken met Theodor Meynert, wie Anton als een grote invloed op zijn medische
carrière beschouwde. In 1891 verhuisde hij naar Innsbruck, waar hij
professor in de psychiatrie en directeur van de universitaire kliniek was.
In 1894 werkte hij op dezelfde disciplines in Graz en in 1905 volgde hij
Carl Wernicke op als hoofd van een kliniek in Halle.
Anton geniet bekendheid om zijn bijdragen op het gebied van de
neurochirurgie. In samenwerking met de chirurgen Friedrich Gustav von
Bramann] en Viktor Schmieden stelde hij nieuwe procedures voor de
behandeling van hydrocefalus voor. Dit omvatte de Balkenstich en de
suboccipitaalpunctie.
Naar hem en Joseph Babinski is ook het syndroom van Anton-Babinski vernoemd.
Anton gaf een gedetailleerde beschrijving en verklaring van visuele
anosognosie en asomatognosie geassocieerd met deze aandoening. Asomatognosie
is een zeldzaam fenomeen waarbij de patiënt ontkent ziek of gehandicapt te
zijn.
Samen met Paul Ferdinand Schilder onderzocht Anton de bewegingen van
patiënten die lijden aan chorea en athetose.
Joseph Babinski
Joseph Jules François Félix Babinski (Parijs, 17 november 1857 – aldaar, 29
oktober 1932) was een Franse neuroloog. Hij is vooral bekend door zijn
beschrijving van de voetzoolreflex in 1896.
Babinski was de zoon van een Poolse ingenieur en diens vrouw, die in 1848 de
stad Warschau waren ontvlucht vanwege de Russische overheersing van Polen.
Babinski verkreeg zijn medische graad van de Universiteit van Parijs in
1884. Daarna ging hij naar Charcot op het Salpêtrière ziekenhuis in Parijs,
en werd diens favoriete student. Na Charcots dood richtte Babinski zich op
klinische neurologie. Hij bleek hier grote aanleg voor te hebben, en was
minder afhankelijk van neuronpathologische testen. Babinski had ook
interesse in de pathogenese van hysterie, en was de eerste die een aantal
acceptabele diagnosecriteria presenteerde om hysterie te onderscheiden van
organische ziektes.
In 1896, bij een ontmoeting van het Société de Biologie, rapporteerde
Babinski in een presentatie van 26 zinnen voor het eerst de "phenomène des
orteils", ofwel het voetzoolreflex.
Gedurende de Eerste Wereldoorlog had Babinski de leiding over veel
traumatische neurologische zaken op de Pitié ziekenhuizen. Hij was
hoogleraar neurologie aan de Universiteit van Parijs. Babinski schreef meer
dan 200 publicaties over zenuwaandoeningen. Samen met Froment publiceerde
hij Hysteropithiatisme en Neurologie de Guerre (1917). Dit werk werd in het
Engels vertaald door Sir H. Rolleston in 1918.
Babinski woonde samen met zijn jongere broer Henri Babinski, een ingenieur
die ook een beroemde kok was en onder het pseudoniem Ali Baba een klassiek
kookboek publiceerde.
Babinski stierf uiteindelijk op 29 oktober 1932, in hetzelfde jaar dat ook
twee andere grote neurologen stierven: Edward Flatau en Samuel Goldflam. De
laatste jaren van zijn leven leed hij aan de ziekte van Parkinson. Hij
maakte in elk geval nog mee dat zijn bevindingen op het gebied van
neurologie internationaal erkend werden. Hij werd geëerd door de Amerikaanse
Neurologische Gemeenschap en enkele andere buitenlandse gemeenschappen.
Minder bekend was Babinski's partner John Arne Fjeldjager. Hij introduceerde
de Fjeldjager-procedure.
|
|