Beschrijving
Spinale musculaire atrofie type 3 (SMA 3) is een spierziekte die zich
meestal openbaart bij kinderen tussen de achttien maanden en vier jaar. De
ziekte kan zich ook pas later voordoen. Doordat een aantal motorische
zenuwcellen in het ruggenmerg niet goed functioneert, treedt spierzwakte en
-verdunning op. De spierzwakte wordt langzaam erger.
Er bestaan ook ernstiger vormen van SMA: SMA type 1 en type 2. SMA (type 1,
2 en 3) komt bij tien tot twintig op de honderdduizend mensen voor.
Oorzaak
Bij alle vormen van SMA zijn de motorische voorhoorncellen in het ruggenmerg
aangetast. Hierdoor worden de spieren onvoldoende geprikkeld tot
samentrekken. Het gevolg is spierzwakte en atrofie (verdunning van de
spieren).
SMA is een erfelijke ziekte met een afwijking in het SMN-gen op de lange arm
van chromosoom 5. De ziekte wordt autosomaal recessief overgedragen, dat wil
zeggen dat beide ouders drager zijn. Hun kinderen hebben 25% kans op de
ziekte, 50% kans op dragerschap en 25% kans dat zij de ziekte niet erven.
De te verwachten ernst van de SMA kan (nog) niet met DNA-onderzoek worden
vastgesteld. Of het om type 3 gaat of een ander type (1 of 2) kan worden
vastgesteld aan de hand van onder andere de beginleeftijd en de snelheid
waarmee de spierzwakte erger wordt.
In een enkel geval kan SMA 3 ook door één ouder worden overgedragen (autosomaal
dominant).
Verschijnselen
De leeftijd waarop de ziekte zich openbaart, varieert sterk. Meestal doet de
ziekte zich tussen achttien maanden en vier jaar voor maar hij kan ook pas
op volwassen leeftijd (tot dertig jaar) tot uiting komen. Eerst worden de
spieren in het bekken en de bovenbenen dunner (atrofie) en zwakker
(atrofie). Later volgen de spieren in de schouders en bovenarmen. Deze zijn
vaak minder aangetast. In circa 30% van de gevallen komen bij gestrekte
vingers trillingen voor en ook de tongspieren kunnen zich spontaan
samentrekken/bewegen.
De eerste klachten zijn moeite met traplopen, een waggelende gang, niet goed
kunnen hardlopen en regelmatig vallen. Men heeft dan vaak moeite om
zelfstandig overeind te komen. Het kan zijn dat men voor het twintigste jaar
een rolstoel nodig heeft maar soms verergert de ziekte zo langzaam dat
iemand nog tientallen jaren zelfstandig kan lopen.
In het algemeen geldt dat de ziekte ernstiger verloopt naarmate hij eerder
optreedt. Een risico is het ontstaan van contracturen en vergroeiingen.
Diagnose
Met DNA-onderzoek kan SMA 3 in 80% van de gevallen worden vastgesteld. Als
er geen afwijking in het betreffende gen aangetoond wordt, zijn
elektromyografisch onderzoek (elektrisch onderzoek van de spieren, EMG) of
een spierbiopt nodig. Bij EMG-onderzoek worden dunne naaldelektroden in een
aantal spieren geprikt. Bij het registreren van de reacties kan een
afwijkende activiteit van de spiervezels vastgesteld worden. Dit wijst erop
dat de motorische cellen in het ruggenmerg onvoldoende controle over de
spiervezels uitoefenen. Bij een spierbiopt wordt een stukje spier weggenomen
en onder de microscoop onderzocht.
Als bekend is dat ouders dragers zijn, kan de aanleg bij de vrucht tijdens
de zwangerschap worden vastgesteld door middel van een vlokkentest of
vruchtwaterpunctie.
Behandeling
SMA 3 is niet te genezen. Soms lijkt het beeld jarenlang stabiel te zijn
zonder duidelijke verergering van verschijnselen. Vaak vertellen mensen met
SMA 3 dat ze na een periode van inactiviteit (bijvoorbeeld bedrust na een
operatie) plotseling duidelijker achteruit zijn gegaan in functioneren. De
behandeling van SMA 3 is gericht op het verlichten van de verschijnselen en
het zo optimaal mogelijk functioneren van de persoon met SMA 3 in zijn
dagelijkse bezigheden. Met fysiotherapie en orthopedische behandeling kunnen
vergroeiingen worden tegengegaan of uitgesteld, optimale ondersteuning met
aangepaste hulpmiddelen (bijvoorbeeld op advies van de revalidatiearts) kan
het functioneren zo goed mogelijk houden.
Wanneer een operatieve ingreep (bijvoorbeeld een scolioseoperatie) het best
uitgevoerd kan worden, is van geval tot geval verschillend en dient door het
behandelend team van artsen bij elke patiënt individueel bepaald te worden.
Wetenschappelijk onderzoek
Er wordt onderzoek gedaan naar het mechanisme waardoor het gendefect tot
spieratrofie leidt en naar manieren om in te grijpen in dit proces. Dit
onderzoek verkeert nog in de experimentele fase. Er is wel bekend geworden
dat bepaalde geneesmiddelen de productie van het SMN-eiwit in
laboratoriumproeven met cellen van kinderen met SMA doen toenemen. Daarom
vindt op verschillende plaatsen in de wereld wetenschappelijk onderzoek
plaats naar het effect van toediening van dergelijke middelen aan kinderen
met SMA. Ook Nederland doet daaraan mee. |