Coxsakievirus
Enterovirus
|
|
- Algemeen
De naam hand-, voet- en mondziekte −
vooral niet verwarren met mond- en klauwzeer, dat uitsluitend voorkomt bij
vee en door een ander virus veroorzaakt wordt - is gegeven aan een
verzameling symptomen, welke zich voordeden tijdens een explosie veroorzaakt
door coxsackievirus A16 in 1949. Tot 1963 zijn er sporadisch explosies
beschreven, daarna is het een regelmatig terugkerende ziekte geworden over
de hele wereld. Deze ziekte wordt vrijwel altijd veroorzaakt door
coxsackievirus A, type 9 of 16 of door enterovirus, type 71. Dit laatste
virus heeft in 1978 een grote epidemie veroorzaakt in Japan met circa 36.000
patiënten. In 1997 en 1998 zijn grote epidemieën beschreven in
Maleisië en Taiwan. In Taiwan werden circa 130.000 gevallen gemeld. Geëxtrapoleerd
naar de totale bevolking zouden in totaal 1,5 miljoen personen zijn geïnfecteerd.
- Besmetting
Porte d'entrée zijn de epitheliale cellen
van de mond, neus en keel, waar het virus zich in eerste instantie
vermenigvuldigt. Later vindt ook vermeerdering plaats in de plaques van
Peyer. In deze fase kan een viremie ontstaan. Via het bloed bereikt het
virus de cellen in de huid, de slijmvliezen van de mond en soms ook de
hersenvliezen.
- Incubatieperiode
De incubatietijd is ongeveer 3 tot 6 dagen.
- Ziekteverschijnselen
De ziekte treedt vooral op bij kinderen. Veel
infecties zijn symptoomloos of mild van karakter. In een aantal gevallen
treedt er een typische combinatie op van blaren in de mond (enantheem) en
huiduitslag (exantheem). Dit wordt voorafgegaan door wat misselijkheid, een
pijnlijke keel, braken, soms diarree en lichte koorts. Daarna ontstaan rode
plekken op de tong en het mondslijmvlies, welke snel overgaan in kleine,
ovale blaasjes, die samenvloeien tot grotere blaren. Wanneer deze blaren
barsten, geven ze aanleiding tot pijnlijke mondslijmvlieszweertjes,
herpangina. Kort hierna ontstaat bij tweederde van de gevallen een
huiduitslag. De handen zijn vaker aangedaan dan de voeten. Het meest
opvallend is de lokalisatie van de uitslag op de laterale rand van de
vingers en de ulnaire zijde van de handpalm, identiek gelokaliseerd op de
voeten. Ook hier treedt veelal weer blaasjesvorming op. Bij eenderde van de
gevallen komt bovendien een huiduitslag op de billen voor, vrijwel altijd
papuleus van aard. De huidafwijkingen genezen meestal binnen een week, maar
er kunnen kleine littekentjes blijven bestaan. In een zeldzaam geval kan de
ziekte gecompliceerd worden door bijvoorbeeld meningitis/encefalitis.
Gezien het subklinische tot milde verloop van de ziekte en het ontbreken
van een behandeling zijn er geen specifieke beperkingen in de belastbaarheid
van werknemers. In de incubatieperiode is een werknemer al een
risicovormer. Daarom is wering van het werk ook vanuit
arbeidsgezondheidskundig oogpunt niet zinvol. Adviezen aan werknemers met
een bekende infectie moeten zich richten op de maatregelen om verspreiding
te voorkomen. Zie punt 14.
- Verhoogde kans op erstig beloop
Neonaten, tot ongeveer 10 dagen na de
geboorte, zijn een risicogroep voor ernstige ziekte en complicaties
(encefalitis, meningitis, myocarditis, sepsis, pneumonie) door besmetting
met entero- en coxsackievirussen. Ze worden verticaal door de moeder besmet
en afhankelijk van de aan- of afwezigheid van typespecifieke maternale
antistoffen zal een infectie optreden.
- Immuniteit
Direct na besmetting vormt de
immuuncompetente gastheer neutraliserende antistoffen. Deze zijn na ongeveer
4 dagen in het bloed aantoonbaar. Voor het specifieke virus kan een
immuniteit van onbekende duur optreden. Voor de overige typen coxsackievirus
A en voor de enterovirussen bestaat geen kruisimmuniteit.
- Verwekker
De veroorzakers van het ziektebeeld behoren
tot het genus der enterovirussen, familie Picornaviridae. Het genus
enterovirussen wordt in vijf groepen onderverdeeld: poliovirussen,
groep-A-coxsackievirussen, groep-B-coxsackievirussen, echovirussen en
enterovirussen. Iedere groep kent weer diverse subtypen. De virussen binnen
dit genus zijn stabiel bij een pH van 3-9. Ze blijven bij lage temperatuur
(0°C) weken tot maanden infectieus. Hand-, voet- en mondziekte wordt
vooral veroorzaakt door coxsackievirus A, typen 4, 5, 9, 10 en 16 en door
enterovirus 71. Van coxsackievirus A16 is beschreven dat het in een
cyclus van 3 jaar epidemieën geeft.
Epidemietjes treden vaak op in de nazomer en de herfst.
- Diagnostiek
Voornamelijk op het klinische beeld, hoewel
het klinisch beeld geen zekere diagnose geeft. De virussen kunnen geïsoleerd
worden, bij voorkeur uit de blaasjes, maar ook uit keel of ontlasting. In
Nederland kan dit onderzoek gedaan worden door de laboratoria die
virusdiagnostiek verrichten. Het virus kan lang aanwezig blijven en er komen
veel subklinische infecties voor. Aanwezigheid van virus is veelal niet
bewijzend voor een recente infectie. Indien geen kweekmateriaal te
verkrijgen is, is serologie mogelijk, doch dit wordt niet routinematig
verricht. Serologie kan worden ingezet voor bijzondere casuïstiek en
epidemiologisch onderzoek. Een significante typespecifieke titerstijging van
neutraliserende antistoffen in een serumpaar geeft aanwijzingen voor een
infectie.
- Besmetting
De besmetting vindt plaats door de mens via
aanhoesten, direct contact met neus- en/of keelslijm, vocht uit blaren en
ontlasting van besmette personen (die asymptomatisch kunnen zijn).
- Besmettelijke periode
Van vóór het acute stadium van de
ziekte tot mogelijk lang daarna omdat het virus weken tot maanden na
infectie nog uitgescheiden wordt via de keelholte en de ontlasting. De
uitscheiding via de keelholte is over het algemeen kort, via de ontlasting
lang.
- Besmettelijkheid
De hoeveelheid virus die uitgescheiden wordt,
is groot aan het eind van de incubatietijd en het begin van de ziekte.
Daarna neemt de hoeveelheid in de tijd af.
- Risicogroepen
Er zijn geen specifieke risicogroepen bekend.
Jonge kinderen zijn het meest vatbaar voor besmetting. In minder ontwikkelde
landen zullen kinderen op jongere leeftijd besmet raken, terwijl in meer
ontwikkelde landen de eerste besmetting pas op latere, jongvolwassen,
leeftijd kan optreden. - Behandeling
Er bestaat geen specifieke behandeling. Voor pijnstilling wordt
paracetamol geadviseerd en zo nodig lidocainemixtura 2% bij intraorale
laesies. Bij vermoeden van de zeldzame, levensbedreigende complicaties is
een ziekenhuisopname noodzakelijk en zal gerichte ondersteunende therapie
plaats moeten vinden.
- Algemene preventieve maatregelen
Vooral op scholen,
peuterspeelzalen en kinderdagverblijven zijn goede hygiënemaatregelen
nodig, zoals bijvoorbeeld handen wassen en gebruik van papieren hand- en
zakdoekjes. Goede hygiëne bij zwangere vrouwen kan het risico op
infectie verminderen gedurende de zwangerschap en tijdens de geboorte.
Medewerkers die werken met kinderen dienen de algemene hygiënemaatregelen
goed in acht te nemen (zie LCHV-draaiboek 'Gezondheidsrisico's in een
kindercentrum of peuterspeelzaal').
Informatie over preventieve maatregelen in een tandartspraktijk is te
vinden in WIP-richtlijn 'Infectiepreventie in de tandartspraktijk'.
Informatie over hygiënerichtlijnen in ziekenhuizen is te vinden op
www.wip.nl (zie 'Richtlijnen in
ziekenhuizen'). Goede hoest- en toilethygiëne. Met name goede
handenwashygiëne na luier verwisselen en toiletbezoek.
|
|