poliovirus
|
|
Algemeen
Polio wordt veroorzaakt door het
poliovirus. Er zijn 3 typen poliovirus. De infectie komt alleen bij mensen
voor. Directe besmetting gaat via de ontlasting naar de mond. Maar ook door
druppeltjes in de lucht bij bijvoorbeeld hoesten, niezen of schreeuwen kan
iemand besmet raken. De besmettelijkheid is waarschijnlijk het grootst kort
voor en na het begin van de ziekteverschijnselen. De meeste besmettingen
worden veroorzaakt door mensen die zelf niet ziek zijn, maar wel besmet zijn
met het virus. De incubatietijd is gemiddelde 7 tot 14 dagen.
Verlammingsverschijnselen beginnen meestal na 11 tot 17 dagen.
Ziekteverschijnselen
In 70% van de gevallen merkt iemand niks van een besmetting met het
poliovirus.
-
Lichte, griepachtige verschijnselen en/of
maagdarmklachten (bij 25% van besmette mensen).
-
Verschijnselen van hersenvliesontsteking,
nekstijfheid, braken, hoofdpijn, koorts en pijn in de rug en ledematen
(bij 4% van besmettingen).
-
Verlammingsverschijnselen die heel
plotseling ontstaan komen voor bij 1 op de 100 tot 200 poliopatiënten.
Complicaties
-
Aantasting van hersenzenuwen waardoor
slik- en ademhalingsmoeilijkheden kunnen ontstaan. Vaak is dan kunstmatige
beademing noodzakelijk. Meestal herstelt iemand weer volledig.
-
Ademhalingsverlammingen, vooral bij mensen
van 25 jaar en ouder.
-
Soms bewusteloosheid.
In het algemeen geldt, hoe ouder iemand is,
hoe groter de kans op complicaties. Ook wordt het risico groter als iemands
keelamandelen verwijderd zijn. Bij 25% tot 40% van de mensen die in hun
jeugd verlamd raakten door polio, ontstaan opnieuw spierzwakte, pijn,
atrofie en vermoeidheid. Dat gebeurt dan vijftien tot veertig jaar na de
oorspronkelijke acute ziekte. Er bestaat geen specifieke behandeling voor
polio. Met bedrust en fysiotherapie probeert men complicaties te voorkomen.
Het effect van vaccinatie
Tot de poliovaccinatie in 1957 werd opgenomen in het
Rijksvaccinatieprogramma werden jaarlijks enkele honderden gevallen van
polio gemeld. Tijdens epidemieën liep het aantal op tot 1500 à 2000, zoals
in de oorlogsjaren 1943/1944, in 1952 en 1956. Na introductie van de
vaccinatie traden nog enkele epidemieën op binnen groeperingen die om
religieuze redenen vaccinatie afwijzen (1971, 1978, 1992/1993). Vaccinatie
tegen polio beschermt vermoedelijk levenslang.
Het vaccinatieschema
-
DKTP-Hib: op de leeftijd van 2, 3, 4 en 11
maanden. (Kinderen met een verhoogd risico op hepatitis B krijgen bij 2,
3, 4 en 11 maanden het DKTP-Hib-HepB-vaccin.)
-
DKTP: op de leeftijd van 4 jaar.
-
DTP: op de leeftijd van 9 jaar.
-
Hervaccinatie om de 15 jaar is nodig voor
reizigers.
De DKTP-Hib(-HepB) wordt tegelijk gegeven met
de inenting tegen pneumokokkenziekte, maar wordt op een andere plaats
ingespoten. De DTP-vaccinatie wordt tegelijk met de tweede BMR-prik gegeven,
ook op een andere plaats . De DKTP-Hib(-HepB)-, DKTP- en DTP-vaccinaties
worden in de spier gegeven.
Mogelijke bijwerkingen van de DKTP-Hib(-HepB)-vaccinatie
-
Verschijnselen rond de prikplek (pijn,
roodheid, zwelling).
-
Koorts, huilen hangerigheid.
-
Langdurig (langer dan 3 uur) ontroostbaar
huilen (bij circa 1 op de 500 tot 2000 kinderen).
-
Collaps (wegraken) (bij minder dan 1 op de
1000 kinderen).
-
Verkleurde benen (bij minder dan 1 op de
1000 kinderen).
-
Zeer hoge koorts (komt heel zelden voor).
-
Koortsstuipen (bij minder dan 1 op de
10.000 kinderen).
Bijwerkingen van de DKTP- en DTP-vaccinatie
zijn milder dan die van het DKTP-Hib-(HepB-)vaccin. Dat komt doordat de
kinderen ouder zijn als ze de DKTP- en DTP-prik krijgen en doordat de
vaccins anders van samenstelling zijn. Oudere kinderen kunnen wel, zoals bij
elke injectie, flauwvallen.
|
|