Inleiding Een
geneesmiddel (ook farmacon of medicijn) is een chemische stof die een bepaalde, gewenste
werking op het (dierlijk of menselijk) lichaam uitoefent. De wetenschap van
de geneesmiddelen heet farmacologie of geneesmiddelenleer. Het voorschrijven
van geneesmiddelen wordt ook wel farmacotherapie of geneesmiddelentherapie
genoemd. Veel geneesmiddelen hebben een plantaardige, dierlijke of andere
biologische oorsprong zoals respectievelijk de alkaloïden, bepaalde insulines of penicillinen, maar de meeste worden tegenwoordig synthetisch
gemaakt.
In de Europese richtlijn (2001/83/EG) wordt volgende definitie gegeven:
"Geneesmiddel: elke enkelvoudige of samengestelde substantie, aangediend als
hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot
ziekten bij de mens of elke enkelvoudige of samengestelde substantie die bij
de mens kan worden gebruikt of aan de mens kan worden toegediend om hetzij
fysiologische functies te herstellen, te verbeteren of te wijzigen door een
farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen,
hetzij om een medische diagnose te stellen” (nieuwe definitie ingevoerd door
de Europese richtlijn 2004/27/EG van 31 maart 2004)
Volgens deze wettelijke definitie hoeft een geneesmiddel dus niet altijd te
genezen. De volgende middelen vallen onder de definitie van geneesmiddel:
middelen met een
therapeutische (genezende) werking - bv. een antibioticum;
middelen met een
profylactische (voorkomende) werking - bv. een anti-malaria middel;
middelen die dienen om een
diagnose te stellen - bv. een oogdruppel die door de oogarts tijdens
spreekuur wordt gebruikt;
middelen die dienen om
fysiologische functies bij de mens te herstellen, verbeteren of wijzigen -
bv. een middel dat gebruikt wordt bij te hoog cholesterol of te hoge
bloeddruk.
Indelingen Geneesmiddelen kunnen op veel manieren worden ingedeeld: gangbare methoden
zijn:
naar therapeutisch doel, bv.
preventieve middelen;
naar therapeutisch effect,
bv. bloeddrukverlagende middelen;
naar orgaansystemen van het
menselijk lichaam;
naar chemische structuur, bv.
benzodiazepinen;
naar werkingsstrategie, bv.
substitutie;
naar werkingswijze of
werkingsmechanisme, bv. alkylerende agentia;
naar oorsprong, bv.
digitalisglycosiden;
naar verstrekkingsregels, bv.
Opiumwet-middelen;
naar toedieningsweg, bv.
zetpillen;
naar verstrekkingsvorm, bv.
capsules of tabletten;
naar werkingsduur, bv.
langwerkende slaapmiddelen;
naar de manier waarop ze uit
het lichaam worden verwijderd, bv. middelen met renale klaring.
Een indeling die
internationaal zeer veel wordt gebruikt is de ATC-classificatie. ATC staat
voor Anatomisch Therapeutisch Chemisch. Deze classificatie wordt door de
Wereldgezondheidsorganisatie in Noorwegen toegekend. Een ATC-code voor een
geneesmiddel bestaat uit 7 letters/cijfers, onderverdeeld in 5 niveaus. Het
geneesmiddel Metformine (een middel bij diabetes) wordt bijvoorbeeld als
volgt ingedeeld:
Causale therapie: bestrijden van de oorzaak van een ziekte.
Symptomatische therapie: bestrijden van de gevolgen van een ziekte.
Palliatieve therapie: verlichten van pijn (genezen is geen doel, vaak bij
terminale patiënten)
Preventieve therapie: voorkomen van een ziekte.
Diagnostische toediening: het toedienen van een stof met als doel uit te
vinden aan welke aandoening de patiënt lijdt of welke de oorzaak van de
aandoening is.
De grens tussen deze indelingen is om allerlei redenen niet zo heel scherp:
Zo is wat vandaag de oorzaak van een bepaalde ziekte lijkt, misschien morgen
slechts een gevolg en ligt de oorzaak dieper. Zo dacht men vroeger dat een
combinatie van stress en maagzuur de oorzaak van maagzweren was. Het
maagzuur neutraliseren of de productie ervan onderdrukken was dan een
causale therapie. Nu weet men dat de hoofdoorzaak van maagzweren een
bacterie is (Helicobacter pylori) en is een antibacteriële therapie de meest
causale therapie geworden.
Het gevolg van een ziekte is tegelijkertijd vaak de oorzaak van een volgende
ziekte. Is het bestrijden van het gevolg dan een symptomatische of een
preventieve therapie?
Indeling naar werkingsstrategie
De indeling naar werkingsstrategie is gebaseerd op het de manier waarop het
geneesmiddel inwerkt op het ziekteproces. Zeer eenvoudig gesteld kan men
zeggen dat een ziekte ontstaat doordat schadelijke factoren (zoals giftige
stoffen of virussen) schade toebrengen aan ons lichaam. Meestal is die
schade op het niveau van de cel. Die schade kan twee gevolgen hebben. Ofwel
wordt de cel zodanig beschadigd of gedood dat de cel haar normale functie
niet meer kan uitvoeren. Dit is dus functieverlies en is de meest voorkomend
gevolg van schade. Een tweede gevolg, die veel minder voorkomt, is dat cel
een nieuwe schadelijke functie vertoont. Dit is bijvoorbeeld het geval bij
kankercellen: ze vertonen een de schadelijke functie: ongeremde celdeling.
De indeling in werkingsstrategie bestaat op het hoogste niveau dan ook in
twee takken: enerzijds het verminderen van schadelijke factoren of nieuwe
schadelijke functies, anderzijds het vervangen van de verloren functies ook
wel substitutietherapie genoemd. Zo behoren antibiotica tot de eerste groep:
ze verminderen de schadelijke factor, namelijk het aantal bacteriën.
Insuline behoort tot de tweede groep: insuline vervangt de verloren gegane
insulineproductie door de pancreascellen.
De werkingsstrategie van het verminderen van de schadelijke factoren kan nog
verder opgedeeld worden in elimineren of bijsturen.
Elimineren Bij elimineren is het de bedoeling de schadelijke factoren te verminderen
door ze te doden of door ze rechtstreeks te neutraliseren. Voorbeelden zijn
antibiotica (doden bacteriën), antivirale middelen (doden virussen), antimycotica (doden schimmels), antiparasitaire middelen (doden parasieten
zoals malaria), antitumorale middelen (doden kankercellen). Een voorbeeld
van rechtstreeks neutraliseren is het neutraliseren van maagzuur met
basische stoffen (antacida).
Bijsturen
Bij bijsturen is het de bedoeling de productie van schadelijke factoren door
de cel te verminderen door de cel bij te sturen. Het overgrote deel van alle
geneesmiddelen werkt volgens deze strategie. Het bijsturen bestaat heel vaak
uit het remmen of blokkeren van een celfunctie. Zo gaan bijvoorbeeld
maagzuursecretie-inhibitoren de productie van maagzuur door de maagcellen
remmen.
In het algemeen gebeurt het remmen meestal door het blokkeren van receptoren
op de buitenkant van de cel of door het blokkeren van enzymen in de cel. Zie
verder bij werkingsmechanismen.
Indeling naar werkingsmechanisme
Er zijn geneesmiddelen waarvan de werking op puur fysische effecten berust,
bv. osmotische aantrekking van water bij sommige laxeermiddelen of op puur
scheikundige reacties, bv. het neutraliseren van maagzuur met alkalische
stoffen.
Meestal berust de werking echter op een biochemische interactie tussen het
geneesmiddel en eiwitten op of in de cel. De meeste geneesmiddelen werken
door zich te binden aan zogenaamde receptoren. Receptoren zijn eiwitten die
zich vaak op de buitenkant van de cel bevinden en tot doel hebben om
signalen van buiten de cel te ontvangen. Bijvoorbeeld een stimulerend
signaal vanuit een zenuwcel. Wanneer een geneesmiddel nu de receptor
blokkeert zal de cel niet meer reageren op het stimulerend signaal. Op die
manier kan de activiteit van cellen bijgestuurd worden en daardoor het
fysiologisch gedrag van het orgaan of de weefsels waartoe de cellen behoren,
beïnvloed worden. Sommige geneesmiddelen activeren een receptor in plaats
van deze te blokkeren. In geval van activeren spreekt men van agonisten. In
geval van blokkeren spreekt men van antagonisten. Naast receptoren zijn
enzymen een ander belangrijk doelwit van geneesmiddelen. Het geneesmiddel
zal dan het enzym blokkeren zodat dit enzym zijn normale werking niet meer
kan uitvoeren.
Van een heel andere orde tenslotte is hetplacebo-effect. Een placebo is een
niet-actieve stof die toch na toediening de klachten van de patiënt laat
verminderen. Een deel van het waargenomen effect van ieder geneesmiddel is
toe te schrijven aan dit placebo-effect en vaak ook een deel van de
bijwerkingen. Het placebo-effect zou werken doordat de patiënt wil
beantwoorden aan een verwachtingspatroon. Als de patiënt bijvoorbeeld van
een drankje verwacht dat hij er hoofdpijn zal van krijgen verhoogt de kans
dat hij inderdaad hoofdpijn zal krijgen. Hetzelfde drankje kan echter de
hoofdpijn verminderen bij iemand die verwacht dat het drankje een
pijnstillend effect heeft. Het placebo-effect wordt dus naar alle
waarschijnlijkheid opgewekt door de hersenen, maar de lichamelijke effecten
ervan (bijvoorbeeld bloeddrukdaling) zijn wel degelijk meetbaar en kunnen
dan ook nuttig (of schadelijk) zijn.
Indeling naar orgaansysteem:
het centraal zenuwstelsel (bv.
neurodepressiva, psycholeptica, neurostimulantia en psychoanaleptica, ook
wel bekend onder de verzamelnaam psychofarmaca),
hart en bloedvaten (tractus
circulatorius),
het bloed,
het maag-darmstelsel (tractus
digestivus),
het ademhalingsstelsel (tractus
respiratorius),
de nieren en urinewegen (tractus
uropoeticus),
het genitaal stelsel (tractus
genitalis),
het spierstelsel,
de huid (dermatologica),
mond/keel/neus/oor (otologica),
de ogen (ophtalmologica),
de immuniteit (vaccins);
het hormonaal systeem,
(hormonen);
de stofwisseling;
infecties (antimicrobiële
farmaca);
vitaminen, mineralen en
tonica;
analgetica, antipyretische en
anti-inflammatoire geneesmiddelen;
narcotische analgetica;
anesthesie;
antitumorale geneesmiddelen
(cytostatica, en andere);
diagnostica;
tegengiffen (antidota);
aanvullende middelen
(suppletiepreparaten, infusievloeistoffen, plasmavervangingsmiddelen, en
andere).
Indeling naar toedieningsvorm
Geneesmiddelen kunnen op allerlei wijzen worden toegediend:
oraal (via mond en slokdarm)
- tablet, dragee, capsule, drank, poeder;
indruppeling - oogdruppels (oculoguttae),
neusdruppels (guttae nasales) en oordruppels;
via de longen (middelen voor
inhalatie);
op de huid (dermaal) - zalf,
crème, lotion, pasta);
door de huid (transdermaal) -
pleister (fentanyl, nicotine, oestrogeen) en (het diergeneeskundig)
overgietpreparaat (pour-on) (ivermectine).
Werking: 3 fasen
Het farmacologisch effect van een farmacon treedt pas op als er drie fasen
zijn doorlopen, te weten:
Farmaceutische fase: de
toedieningsvorm (tablet, dragee, capsule) valt uiteen en het farmacon komt
vrij en lost op.
Farmacokinetische fase:
opname (meestal door diffusie), verdeling (of distributie) over het lichaam,
en eliminatie door metabolisme (biotransformatie of afbraak) en excretie
(uitscheiding).
Farmacodynamische fase:
farmacon-receptor interactie in het doelweefsel.
Als na toediening van het medicijn al het aanwezige farmacon in opgeloste
vorm komt, dan is de farmaceutische beschikbaarheid 100%. Als al het
opgeloste farmacon ook daadwerkelijk via de opnameprocessen in de algehele
lichaamscirculatie terecht komt, dan is de biologische beschikbaarheid 100%.
Werkingsmechanismen
Een farmacon kan op verschillende manieren werken:
Non-specifieke werking; de
stof werkt door fysicochemische eigenschappen (voorbeeld hiervan zijn de
inhalatie anaesthetica);
Als nep-substraat of blokker
van: Transportsystemen of Enzymen;
Door interactie met
receptoren. Dit is de meest gangbare manier waarop een farmacon zijn werk
doet. Farmaca die receptoren activeren en zo een fysiologische respons
genereren noemen we agonisten. Stoffen die wel binden aan een receptor maar
hem niet activeren zijn antagonisten;
Als placebo. De patiënt
"denkt" dat hij behandeld wordt en voelt zich daardoor al beter, ook al is
de eigenlijke werking op het organisme niet effectief.
Opname en eliminatie
Eliminatiewijzen De meeste middelen worden door de lever of door de nier gemetaboliseerd en
via urine, fecaliën, zweet, uitgeademde lucht, enz. uit het lichaam
verwijderd ('geklaard'). Dit verschijnsel van de "de weg van het
geneesmiddel door het lichaam" heet farmacokinetiek en is heel belangrijk
bij de werking én de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen. Zie voor een
uitgebreider overzicht farmacologie.
Verdelingsvolume Sommige stoffen hebben de eigenschap dat ze vooral in het bloed blijven
zitten, andere diffunderen sterk naar het vetweefsel, andere verdelen zich
over het totale lichaamswater, en weer andere worden sterk aan eiwitten
gebonden. Direct na (intraveneuze) toediening van een farmacon kan de
concentratie in het bloed worden bepaald. Uit deze concentratie en de
toegediende dosis kan eenvoudige het verdelingsvolume worden berekend. Bij
een normaal volwassen mens is het bloedvolume ongeveer 5 tot 6 liter. Soms
echter is het berekende verdelingsvolume vele malen groter, wel tot
honderden liters, hetgeen fysiek onmogelijk is. Men spreekt dan van een
fictief of schijnbaar verdelingsvolume. Oorzaak hiervan is dat het farmacon
niet in de bloedbaan blijft zitten, maar zich bindt aan eiwitten, in het
vetweefsel gaat zitten of zich op andere manieren aan de bloedbaan onttrekt.
Het berekende volume heeft dan geen relatie met de realiteit meer, maar is
wel een belangrijke grootheid in het farmacokinetische gedrag van het
farmacon. Dat deel van het lichaam waarin de concentratie van het farmacon
gemeten wordt (meestal het bloed of het plasma) behoort tot het zogenaamde
centrale compartiment. Als de afname van de plasmaconcentratie in de tijd
verder vervolgd wordt, is het via mathematische modellen vaak mogelijk om
meerdere perifere compartimenten te benoemen. Deze compartimenten zijn
geheel fictief van aard en hebben geen enkele relatie met anatomische of
fysiologische substraten. Deze wiskundige benadering van het verloop van de
plasmaconcentratie van een farmacon is onderdeel van de mathematische
farmacokinetiek.
Kinetiek van de klaring De snelheid waarmee een middel uit het lichaam verdwijnt (klaring) kan
volgens verschillende mechanismen verlopen. De volgende twee processen komen
het meest voor:
Nulde orde proces: de eliminatie van het farmacon verloopt met een constante
snelheid. Dat wil zeggen dat er per tijdseenheid (bijvoorbeeld per minuut)
een constante hoeveelheid geëlimineerd wordt. Deze hoeveelheid is
onafhankelijk van de concentratie in het bloed. Een voorbeeld van een stof
die zo geklaard wordt is alcohol.
Eerste orde proces: per tijdseenheid wordt er een constante fractie
(bijvoorbeeld x%) van de hoeveelheid van een in het lichaam aanwezige stof
geëlimineerd. De grootte van deze fractie is onafhankelijk van de
concentratie. Een en ander houdt dus in dat er per tijdseenheid een
afnemende hoeveelheid van het middel uit het lichaam verdwijnt (en dus geen
constante hoeveelheid zoals bij nulde orde processen). Vrijwel alle farmaca
worden via eerste orde processen geklaard.
Ook de opname van farmaca uit bijvoorbeeld de darm naar het bloed, verlopen
vrijwel altijd via eerste orde processen.
Een en ander hangt verder samen met de snelheid van uiteenvallen van de
toedieningsvorm en de afgifte van de stof uit deze toedieningsvorm. Verder
kunnen er geslachts- en raciale verschillen bestaan in de eliminatie van een
geneesmiddel, naast individuele verschillen tussen patiënten. De
aanwezigheid of het eerder gebruik van een ander middel kan de klaring van
een middel beïnvloeden, evenals problemen met de functie van het klarende
orgaan. Zie b.v. enzyminductie.
Ook het aantal compartimenten (zie boven) speelt een rol: klaring vindt
meestal plaats vanuit 1 compartiment, waarna er uit andere compartimenten
met een bepaalde snelheid weer middel naar dat klarende compartiment toe
diffundeert. Er bestaan een groot aantal wiskundige modellen die de klaring
van een gegeven middel, waarvan de eigenschappen goed bekend zijn, binnen
dezelfde patiënt meestal wel goed kunnen voorspellen; verschillen ontstaan
vooral door individuele verschillen tussen patiënten en door interacties met
andere middelen.
Productie
Hulpstoffen
Bij het maken van een preparaat dat uiteindelijk door de patiënt wordt
gebruikt, komt nog veel meer kijken. Naast het farmacon zijn er meestal
hulpstoffen nodig, b.v. vulstoffen (om meer volume te geven), kleurstoffen
en smaakstoffen, bindmiddelen (stoffen om het poedermengsel tot een tablet
te kunnen persen), glijmiddelen (gladmakende stoffen om de tabletten uit de
vorm te kunnen lossen en om de tabletten makkelijk in de verpakking te
kunnen laten glijden), granuleermiddelen (stoffen die invloed hebben op de
snelheid waarmee een tablet in de maag uiteenvalt), coating (laagje dat
ervoor zorgt dat een pil pas in de darm uiteenvalt en niet in de maag
(maagbeschermend of voor colon-targetting), etc.
Verpakkingsmethoden
Naast het 'potje tabletten' is er een toenemende tendens tabletten en andere
preparaten in blisters te verpakken. Dit is veel hygiënischer en heeft het
voordeel dat de patiënt een pilletje kan afknippen en meenemen. Ook omdat
een losse tablet in een blister makkelijk te identificeren is en b.v. ook
kan worden voorzien van een datum of tijdstip van inname. Veel ouderen
gebruiken doosjes waar een weekvoorraad medicijnen in zit, door een
thuisverpleegkundige of familielid gevuld met ieder vakje gelabeld naar
datum en uur van inname.
Synthetisch en natuurlijk
Dit is een beetje een schijntegenstelling: een stof met een geneeskrachtige
werking kan in de natuur worden gevonden (b.v. in een plant) en daaruit
worden geïsoleerd, of langs synthetische weg worden vervaardigd. De
moleculen zijn identiek en de werking ook. Synthetisch gemaakte vitamine C
is op geen enkele manier slechter of anders dan natuurlijke. Wat wel een rol
kan spelen is dat vele complexe natuurlijke stoffen in slechts 1 van twee of
meer stereo-isomere vormen voorkomen, terwijl bij een synthese ook de andere
vormen ontstaan die vaak niet werkzaam zijn of een ander effect hebben.
Daarnaast bestaan er veel middelen die niet als zodanig in de natuur
voorkomen en altijd moeten worden gesynthetiseerd. Er zijn wel grote
vorderingen gemaakt in de selectieve synthese van bepaalde stereo-isomeren
van sommige middelen. Er kunnen bij synthese soms wel andere stoffen
ontstaan die als verontreinigingen aanwezig blijven en die anders zijn dan
de verontreinigingen bij extractie uit natuurlijke bronnen. Een bepaald
niveau van verontreiniging is principieel onvermijdbaar; als je maar
nauwkeurig genoeg meet zitten er in ieder preparaat verontreinigingen,
meetbaar in procenten, promilles, delen per miljoen of nog geringere
concentraties.
Registratie van en toezicht op geneesmiddelen
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) beoordeelt en bewaakt
de werkzaamheid, risico's en kwaliteit van geneesmiddelen voor mens en dier.
Ook beoordeelt het CBG de veiligheid van nieuwe voedingsmiddelen voor de
mens. Het CBG is verantwoordelijk voor de toelating en bewaking van werkzame
geneesmiddelen op de markt. Dit komt tot uitdrukking in de volgende
kernactiviteiten van het CBG voor wat betreft geneesmiddelen voor menselijk
gebruik: - Beoordeling van geneesmiddelen - Hoogwaardige en snelle
beoordeling van aanvraagdossiers - Wetenschappelijk advies: Hoogwaardige
interactie in de vorm van advies met de (innovatieve) industrie om innovatie
en productontwikkeling te ondersteunen - Geneesmiddelenbewaking -
Hoogwaardige bewaking van de werkzaamheid en veiligheid van geneesmiddelen
die in de markt aanwezig zijn De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is
verantwoordelijk toezicht voor veilige, effectieve en patiëntgerichte zorg.
Problemen met geneesmiddelen Door diverse oorzaken kunnen er problemen optreden als gevolg van het
gebruik van geneesmiddelen. Het aantal doden als gevolg van medicatiefouten
is sterk toegenomen.
Geneesmiddelbewaking Een belangrijke functie van de apotheek is tegenwoordig ook
medicatiebewaking. a) Het is belangrijk dat de apotheek een goed overzicht
heeft van alle middelen die door een bepaalde patiënt worden gebruikt omdat
dan problemen die kunnen optreden bij het gelijktijdig innemen van
verschillende middelen kunnen worden gesignaleerd. b) Ook is het voor de
apotheek belangrijk om enig inzicht te hebben in sommige onderliggende
aandoeningen (b.v maagzweren) die van grote invloed kunnen zijn op de te
kiezen medicatie in sommige gevallen. c) Tenslotte is het belangrijk dat
bekende overgevoeligheden van de patiënt ook bij de apotheek bekend zijn. De
meeste apotheken gebruiken hiervoor speciaal ontwikkelde computersystemen
die vaak een zekere koppeling hebben met de computersystemen van huisartsen.
Werkingen en bijwerkingen Naast de gewenste effecten hebben vrijwel alle werkzame geneesmiddelen ook
bijwerkingen, effecten waarvoor ze niet worden toegediend en die deels
storend of schadelijk zijn. Misselijkheid is een van de meest voorkomende.
Een aantal bijwerkingen kan overigens altijd ook aan het placebo-effect
worden toegeschreven: zelfs als men onwerkzame middelen geeft (bijv
tabletten geperste poedersuiker) zal een aanzienlijk deel van de gebruikers
bijwerkingen rapporteren, meestal misselijkheid en/of hoofdpijn. Niettemin
komen ook niet-placebo-bijwerkingen veel voor en kunnen ze een reden zijn om
het gebruik te staken of naar een ander middel om te zien. Van een middel
voor een onschuldige kwaal worden uiteraard minder bijwerkingen geaccepteerd
dan van middelen tegen ernstige ziekten. Als een medicijngebruiker meerdere
soorten medicijnen tegelijkertijd gebruikt, is het raadzaam alert te zijn op
wisselwerking.
Overlijden ten gevolge van bijwerkingen van geneesmiddelen komt relatief
veel voor en is een belangrijke doodsoorzaak[3].
Gewenning en verslaving Sommige geneesmiddelen worden bij gebruik door een groot aantal patiënten
als plezierig ervaren, zodat de neiging bestaat ze ook te nemen als dit
medisch gezien niet nodig is. Het gaat hierbij vooral om kalmerende
middelen, slaapmiddelen en sterke pijnstillers uit de opiatengroep; maar ook
om sommige opwekkende middelen. De wetgever heeft aan het verstrekken van
deze middelen meestal extra strenge eisen gesteld; ze zijn in ieder geval
alleen op recept verkrijgbaar, en vallen soms onder de Opiumwet.
Alternatieve geneesmiddelen
Kruidengeneesmiddelen Kruidengeneesmiddelen worden soms (foutief!) gezien of aangeprezen als
'onschuldiger' of 'natuurlijker' dan andere 'reguliere' middelen. Aangezien
het (meestal)gaat om planten of delen daarvan waarvan het gehalte aan
werkzame stof nogal kan wisselen door verschillende groei-, oogst- en
bewaaromstandigheden is standaardisering noodzakelijk om een dosering te
kunnen bepalen. Standaardisering betekent praktisch dat de concentratie van
de werkzame stof of stoffen worden getest. Op het label zal de concentratie
worden vermeld. Niet alle kruiden worden gestandaardiseerd aangeboden en dat
betekent dat doseren moeilijker is. Voor niet-gestandaardiseerde kruiden
geldt: het blijven natuurproducten; hoe ze worden gedroogd, opgeslagen en
ook hoe lang ze worden bewaard, heeft invloed op de krachtigheid.
Kruidengeneesmiddelen worden niet beoordeeld door een landelijk college op
basis van objectief en reproduceerbaar wetenschappelijk onderzoek, net zo
min als de aanzienlijke hoeveelheid bestaande reguliere geneesmiddelen van
voor het tijdperk van het dubbelblindonderzoeken. Kruidengeneesmiddelen
kunnen ook bijwerkingen hebben, zoals bij bijv. het Sint-Janskruid.
'Natuurlijk' op zich is verder geen automatische aanbeveling: ook
strychnine, arsenicum en veel andere sterke vergiften zijn zuivere
natuurproducten. Kruiden kunnen ook interageren met reguliere middelen.
Omdat artsen vaak geen kennis hebben van kruiden, en zeker niet van
interacties, kunnen operatieanesthesisten voor moeilijke vraagstukken komen
te staan bij een operatie. Vaak worden verder 'homeopathische' en
'natuurlijke' middelen door elkaar gehaald.
Homeopathische geneesmiddelen Een homeopathisch geneesmiddel is een middel dat wordt gemaakt volgens de
principes van de homeopathie, met name
het idee dat een ziekte kan worden bestreden door een middel dat in hoge
dosering vergelijkbare klachten zou geven toe te dienen maar in een veel
lagere dosering; Een bepaald gif dat jeuk veroorzaakt zou dan sterk verdund
juist jeuk bestrijden
voorts zouden dergelijke doseringen sterker werken naarmate de werkzame stof
stapsgewijs verder wordt verdund en geschud (potentiëren).
De principes achter de homeopathie (gelijksoortigheidsbeginsel: similia
similibus curentur) en de principes van de conventionele geneeskunde (Curantur
contraria contrariis - zie Hypocrates) zijn tegenoverliggende uitersten die
volgens een groot aantal mensen niet samen kunnen gaan.
Homeopathische middelen vallen in Nederland onder de Geneesmiddelenwet. Het
College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) beoordeelt bij de
registratie ervan voornamelijk de kwaliteitsaspecten en laat de werkzaamheid
buiten beschouwing. Om deze reden moeten alle homeopathische geneesmiddelen
in Nederland een verplichte vermelding op het etiket voeren waarin wordt
vermeld dat de werkzaamheid niet met wetenschappelijke criteria is
beoordeeld.
Traditionele medicijnen Gedroogde haaientong: een traditioneel Chinees medicijn.Dit zijn medicijnen
die sinds lange tijd gebruikt worden voor diverse kwaaltjes of om de
gezondheid te verbeteren.
Een deel van de traditionele medicijnen is erop gericht de potentie te
verhogen. Het betreft hier bijvoorbeeld het gedroogde en gemalen schild van
de schildpad, de hoorn van de neushoorn, delen van de tijger, gedroogde
haaientong en verschillende gedroogde dieren als zeepaardjes, zeekomkommers,
slangen en hagedissen. De werking van deze potentieverhogers is zeer
twijfelachtig, en veel diersoorten die verwerkt worden tot medicijn zijn
niet meer algemeen of zeldzaam. Een aantal schildpadden, zoals de Ambonese
doosschildpad staan op de rand van uitsterven door de massale vangst voor
verwerking tot traditioneel medicijn (Asian Turtle Crisis).
Enkele begrippen
Posologie of dosering: is de gewone dosis van het geneesmiddel. Zij hangt af
van de ziekte, van de leeftijd van de patiënt, van zijn gewicht en van
sommige andere factoren, zoals nierfunctie en leverfunctie.
Indicatie : de ziekte(s) waarvoor het geneesmiddel gebruikt wordt.
Contra-indicatie : de gevallen waarin het geneesmiddel gevaarlijk kan
worden.
Bijsluiter: bijgevoegde folder met informatie over het geneesmiddel.
Therapeutische breedte: verschil of verhouding tussen effectieve en
gevaarlijke dosering.