Inleiding
Elk jaar wordt in Nederland bij ongeveer 1.600 vrouwen
baarmoederkanker vastgesteld. Deze soort kanker komt het meest voor bij
vrouwen tussen de 55 en 80 jaar. Bij vrouwen jonger dan 40 jaar, komt
baarmoederkanker zelden voor. Baarmoederkanker ontwikkelt zich bij 90% van
de vrouwen in de binnenste slijmvlieslaag van de baarmoeder. Daarom wordt
baarmoederkanker ook wel endometriumcarcinoom genoemd. Bij ongeveer 5 tot
10% van de vrouwen met baarmoederkanker ontstaat de ziekte in de spierwand
van de baarmoeder. Dit wordt een uterussarcoom (uterus = baarmoeder)
genoemd. Hier gaat het over het endometriumcarcinoom.
Baarmoederhalskanker
Hoewel baarmoederkanker en baarmoederhalskanker allebei in de baarmoeder
ontstaan, hebben ze een heel verschillend ziekteverloop. Ook de behandeling
van deze twee ziekten is verschillend. Hier kunt u meer lezen over
baarmoederhalskanker.
Doorgroei en uitzaaiingen
Baarmoederkanker is een soort kanker die over het algemeen langzaam groeit.
Vanuit het baarmoederslijmvlies kan een kwaadaardige tumor doorgroeien in de
onderliggende spierlaag, naar de baarmoederhals of naar de eileiders. Op den
duur kan uitbreiding plaatsvinden vanuit de baarmoederholte naar omringende
weefsels en organen. Wanneer de tumor doorgroeit, neemt de kans toe dat er
tumorcellen losraken en via de lymfe en/of het bloed op een andere plaats in
het lichaam terechtkomen. Daar kunnen de uitgezaaide cellen uitgroeien tot
tumoren. Zo ontstaan (uitzaaiingen).
Bij baarmoederkanker vindt de verspreiding van tumorcellen vooral plaats via
het (lymfestelsel). Verspreiding van tumorcellen via het bloed treedt bij
baarmoederkanker minder vaak op en meestal in een later (stadium) van het
ziekteproces. Er kunnen dan uitzaaiingen ontstaan in organen zoals de
longen, de botten of de lever.
Risicofactoren
Er is een aantal risicofactoren bekend waardoor sommige vrouwen een wat
groter risico op baarmoederkanker kunnen hebben. Verstoring van het normale
samenspel tussen de verschillende hormonen die invloed uitoefenen op het
baarmoederslijmvlies lijkt een belangrijke risicofactor. Het langdurig
inwerken van oestrogene hormonen op het baarmoederslijmvlies, zonder
onderbreking door andere hormonen, progestativa, kan leiden tot
baarmoederkanker:
Zo is bij vrouwen zonder of met weinig kinderen en bij vrouwen bij wie de
overgang laat begint, het risico op het krijgen van baarmoederkanker iets
verhoogd.
Het risico op baarmoederkanker is groter bij langdurig gebruik van
oestrogenen (zoals bij overgangsklachten). Om dit risico te verminderen,
worden de oestrogenen voorgeschreven in combinatie met een progestativum.
Tamoxifen is een belangrijk medicijn bij de behandeling van borstkanker. Het
gebruik van tamoxifen gedurende een aantal jaren kan het risico op het
ontstaan van baarmoederkanker vergroten. De goede behandelingsresultaten van
tamoxifen wegen echter zwaarder dan het kleine extra risico op
baarmoederkanker, ook al omdat baarmoederkanker in het algemeen goed te
behandelen is. Borstkankerpatiënten die tamoxifen gebruiken, worden bij
gynaecologische klachten zorgvuldig onderzocht.
Er zijn bepaalde zeldzame oestrogeen producerende tumoren van de eierstokken
waardoor een verhoogd risico op baarmoederkanker ontstaat.
Bij vrouwen met overgewicht komt meer baarmoederkanker voor. Waarschijnlijk
doordat in het vetweefsel een extra hoeveelheid oestrogene stoffen wordt
aangemaakt.
Het Hereditair Non-Polyposis Colorectaal Carcinoom (HNPCC of Lynch syndroom)
is de naam voor een erfelijke gevoeligheid voor dikkedarmkanker. Hierbij
bestaat ook een groot risico op tumoren in andere organen, onder anderen het
baarmoederslijmvlies.
Baarmoederkanker is, evenals andere soorten kanker, niet besmettelijk.
Besmetting door geslachtsgemeenschap is dus niet mogelijk.
Klachten
Bij baarmoederkanker is ongewoon vaginaal
bloedverlies de meest voorkomende klacht. Vrouwen die de overgang al hebben
gehad, kunnen opeens een bloeding krijgen. Dit wordt wel eens verward met
het plotseling terugkeren van de menstruatie. Als u echter al meer dan een
jaar niet meer heeft gemenstrueerd, is zo'n bloeding geen gewone
ongesteldheid.
Omdat baarmoederkanker vooral na de overgang voorkomt,
zorgt bloedverlies vaak dat de
tumor
in een vroeg stadium wordt ontdekt. Bij vrouwen die nog niet in de overgang
zijn, kunnen tussentijdse bloedingen of menstruatiestoornissen wijzen op
baarmoederkanker.
Vaginaal bloedverlies kan ook met andere aandoeningen
dan baarmoederkanker te maken hebben. Bij ongewoon vaginaal bloedverlies of
een verandering in de maandelijkse cyclus is het altijd raadzaam naar de
huisarts te gaan. De huisarts kan laten onderzoeken wat de werkelijke
oorzaak is van dit vaginale bloedverlies. Buikpijn treedt doorgaans pas in
een later stadium van de ziekte op.
Onderzoek
Als u met een of meer van de hiervoor genoemde klachten
bij uw huisarts komt, zal deze u eerst lichamelijk onderzoeken. Daarbij
hoort ook een (inwendig onderzoek). Zonodig verwijst uw huisarts u naar een
gynaecoloog, een arts gespecialiseerd in ziekten van de vrouwelijke
geslachtsorganen. Deze arts zal het lichamelijk onderzoek herhalen en ook
een inwendig onderzoek doen. Het uitstrijkje is een onderzoek waarmee
afwijende cellen kunnen worden opgespoord die op baarmoederhalskanker kunnen
wijzen. Dit onderzoek is echter niet geschikt voor het opsporen van
baarmoederkanker.
De volgende onderzoeken kunnen plaatsvinden wanneer de arts baarmoederkanker
vermoedt.
Inwendig onderzoek
De huisarts of de gynaecoloog zal een speculum ('eendenbek') in de vagina
inbrengen om de vagina en de baarmoedermond te kunnen zien. Daarna brengt de
arts één of twee vingers in de vagina. De andere hand legt hij op uw buik.
Op deze manier krijgt de arts een indruk van de ligging en grootte van de
organen onder in de buik, waaronder de baarmoeder. Soms voelt de arts ook
met één vinger in de vagina en één in de endeldarm naar de omgeving van de
baarmoeder. Dit inwendige onderzoek is weliswaar vervelend, maar meestal
niet pijnlijk.
Vaginale echografie
Echografie is een onderzoek met behulp van geluidsgolven. Deze golven zijn
niet hoorbaar, maar de weerkaatsing (echo) ervan maakt organen en/of
weefsels zichtbaar op een beeldscherm. Een eventuele tumor en/of
uitzaaiingen in de lymfeklieren kunnen zo in beeld worden gebracht. Deze
afbeeldingen kunnen op foto's worden vastgelegd.
Tijdens de vaginale echografie ligt u op een gynaecologische tafel met
beensteunen. Een dun staafvormig echo-apparaat wordt in de vagina gebracht.
Op deze wijze komen de baarmoeder en de eierstokken goed in beeld en kan de
arts eventuele afwijkingen bekijken. Ook wordt naar de dikte van het
baarmoederslijmvlies gekeken.
Als de dikte van het baarmoederslijmvlies afwijkt, kan de arts besluiten wat
weefsel weg te halen voor onderzoek (zie ( hysteroscopie en curettage)).
Hysteroscopie en curettage
Bij een hysteroscopie wordt een buisvormig instrument waaraan een kijkertje
(een scoop) is bevestigd, via de vagina in de baarmoeder gebracht. Daarmee
is het mogelijk de wand van de baarmoeder te bekijken. De arts kan zo
bepalen uit welke verdacht uitziende plek een stukje weefsel moet worden
genomen. Meestal wordt u hiervoor onder een lichte narcose gebracht. U mag
weer naar huis zodra u voldoende bent hersteld. Vaak is dat nog dezelfde
dag. Een hysteroscopie (hystero = baarmoeder) kan in combinatie met een
curettage worden gedaan.
Curettage
Wegnemen van weefsel gebeurt vaak met een zuigertje dat via de vagina wordt
ingebracht. Een curettage kan plaatsvinden op de polikliniek, zonder
narcose. De arts kan ook met behulp van een lepelvormig instrumentje stukjes
weefsel van de baarmoederwand schrapen, hiervoor is vaak wel een lichte
narcose noodzakelijk. In dat geval moet u enige uren in het ziekenhuis
blijven. U mag weer naar huis wanneer u voldoende bent hersteld.
Een patholoog onderzoekt het verkregen weefsel onder de microscoop:
histologisch onderzoek. Daarmee is definitief vast te stellen of er sprake
is van baarmoederkanker.
Verder onderzoek
Als uit de eerder beschreven onderzoeken blijkt dat er sprake is van
baarmoederkanker, zal de arts voorstellen verder onderzoek te doen. Daarmee
kan worden vastgesteld of de ziekte zich tot de baarmoeder heeft beperkt of
zich verder heeft uitgebreid.
De volgende onderzoeken kunnen dan plaatsvinden.
Bloedonderzoek
Voor het bloedonderzoek wordt wat bloed bij u afgenomen. Daarmee worden
verschillende testen uitgevoerd. Die testen zijn nodig om de conditie en de
werking te bepalen van de lever, de nieren en andere organen.
Röntgenonderzoek
Soms wordt er een röntgenfoto van de longen gemaakt, om een eventuele
uitbreiding van de ziekte naar de longen uit te sluiten.
Echografie van de buikorganen
Bij een echografie (zie (vaginale-echografie)) van de buikorganen worden de
lever, nieren, urinewegen en lymfeklieren in beeld gebracht.
Tijdens het onderzoek ligt u op een onderzoektafel. Nadat op uw huid een
gelei is aangebracht, wordt daarover een klein apparaat bewogen dat
geluidsgolven uitzendt. De afbeeldingen op het beeldscherm kunnen op foto's
worden vastgelegd.
De arts let met name op eventuele uitzaaiingen die in de buik kunnen
voorkomen. Echografie is een eenvoudig, niet belastend onderzoek.
Wel is het soms noodzakelijk dat u enkele uren voor het onderzoek niet eet
en drinkt.
Soms is het noodzakelijk dat u een volle blaas heeft, waardoor de organen
onder in de buik beter in beeld komen.
CT-scan (computertomografie)
Een computertomograaf brengt organen en/of weefsels zeer gedetailleerd in
beeld. Bij het maken van een CT-scan wordt gelijktijdig gebruikgemaakt van
röntgenstraling en een computer.
Het apparaat heeft een ronde opening waar u, liggend op een beweegbare
tafel, doorheen wordt geschoven. Terwijl de tafel verschuift, maakt het
apparaat een serie foto's waarop telkens een ander 'plakje' van het orgaan
of weefsel staat afgebeeld. Deze 'doorsneden' geven een beeld van de plaats,
grootte en uitbreiding van de (mogelijke) tumor en/of uitzaaiingen.
Vaak is een contrastvloeistof nodig. Meestal krijgt u deze vloeistof tijdens
het onderzoek in een bloedvat van uw arm gespoten. Contrastvloeistof kan een
warm en weeïg gevoel veroorzaken. Sommige mensen worden er een beetje
misselijk van. Om ervoor te zorgen dat u hier zo min mogelijk last van
heeft, is het advies enkele uren voor het onderzoek niet te eten en te
drinken.
Daarnaast is het meestal nodig dat u, voorafgaand aan het onderzoek, een
contrastvloeistof drinkt. Hierdoor zijn de buikorganen op de foto beter te
onderscheiden van andere weefsels.
MRI (Magnetic Resonance Imaging)
Dit onderzoek maakt gebruik van een magneetveld in combinatie met
radiogolven en een computer. De techniek maakt 'dwars- of lengtedoorsneden'
van het lichaam zichtbaar, waardoor een eventuele tumor en/of uitzaaiingen
in beeld komen.
Tijdens dit onderzoek ligt u in een soort koker. Sommige mensen ervaren het
onderzoek daardoor als benauwend.
Een MRI-apparaat maakt nogal wat lawaai. Hiervoor krijgt u oordopjes in;
soms kunt u naar (uw eigen) muziek luisteren. Via de intercom blijft altijd
contact bestaan tussen u en de laborant, die tijdens het onderzoek in een
andere ruimte is. Soms wordt tijdens het onderzoek via een bloedvat in uw
arm een contrastvloeistof toegediend.
Stadium-indeling
Om te kunnen bepalen welke behandeling(en) hij u voorstelt, moet uw
specialist weten uit welke soort kankercellen de tumor is ontstaan, hoe
kwaadaardig deze zijn en wat het stadium van de ziekte is.
Onder het stadium verstaat men de mate waarin de ziekte zich in het lichaam
heeft uitgebreid. De specialist stelt het stadium vast door onderzoek te
doen naar:
- de plaats en grootte van de tumor;
- de mate van doorgroei in het omringende weefsel;
- de aanwezigheid van uitzaaiingen in lymfeklieren en/of organen elders in het
lichaam.
Er worden bij baarmoederkanker vier stadia onderscheiden die hier in
grote lijnen zijn weergegeven:
- De tumor is beperkt tot de baarmoeder, waarbij wordt gekeken of
de tumor zich alleen in het slijmvlies bevindt of is doorgegroeid in de
spierlaag van de baarmoeder.
- De tumor is doorgegroeid tot in de baarmoederhals maar niet
buiten de baarmoeder.
- Er is tumoruitbreiding buiten de baarmoeder, maar binnen het
kleine bekken. Dat wil zeggen: in de directe omgeving van de baarmoeder,
bijvoorbeeld naar de eierstokken, de vagina of de lymfeklieren in de buik.
- De tumor is doorgegroeid buiten het kleine bekken of is
doorgegroeid naar de blaas of de endeldarm en/of er zijn uitzaaiingen elders
in de buikholte.
Ook bij uitzaaiingen van baarmoederkanker in
andere organen, bijvoorbeeld in de longen of de botten, spreekt men van
stadium iv.
Gradering
Bij microscopisch onderzoek van het weefsel bij baarmoederkanker wordt de
mate van kwaadaardigheid van de tumor bepaald. Dit noemt men de gradering
(g). Deze loopt van g1 tot en met g3. Hoe hoger de gradering, hoe
kwaadaardiger de tumor en hoe sneller deze groeit.
Spanning en onzekerheid
Het kan enige tijd duren voordat u alle noodzakelijke onderzoeken heeft
gehad en de aard en het stadium van uw ziekte bekend is.
Waarschijnlijk heeft u vragen over de aard van uw ziekte, het mogelijke
verloop daarvan en de behandelmogelijkheden. Vragen die tijdens de periode
van onderzoeken nog niet te beantwoorden zijn.
Dat kan spanning en onzekerheid met zich meebrengen, zowel bij u als bij uw
naasten. Het kan helpen als u weet wat er bij de verschillende onderzoeken
gaat gebeuren. Die informatie krijgt u niet altijd vanzelf. Vraag er daarom
gerust naar op de afdelingen waar de verschillende onderzoeken plaatsvinden
Behandeling
De meest toegepaste behandelingen bij baarmoederkanker
zijn:
- operatie (chirurgie);
- bestraling (radiotherapie);
- hormonale therapie;
- chemotherapie (behandeling met celdodende of celdelingremmende medicijnen).
Vaak is een combinatie van deze behandelmethoden nodig.
Doel van de behandeling
Wanneer een behandeling genezing tot doel heeft, wordt dat een curatieve
behandeling genoemd.
Onderdeel van een curatieve behandeling kan een aanvullende behandeling
zijn. Bijvoorbeeld chemotherapie na een operatie, om eventuele
niet-waarneembare uitzaaiingen te bestrijden (adjuvante behandeling) en
daarmee de kans op ziektevrije, langdurige overleving te vergroten.
Als de ziekte niet (meer) curatief kan worden behandeld, is een palliatieve
behandeling mogelijk. Zo'n behandeling is gericht op het remmen van de
ziekte en/of vermindering van de klachten.
Operatie (chirurgie)
De kans is groot dat de arts u voorstelt om u te opereren. Hoe uitgebreid de
operatie zal zijn hangt af van het stadium van de ziekte.
Stadium I
Bij baarmoederkanker in stadium i is een operatie de eerst aangewezen
behandeling. Als de tumor beperkt is gebleven tot het baarmoederslijmvlies
of de spierlaag, wordt de baarmoeder verwijderd.
Tevens worden de eierstokken weggenomen omdat hierin uitzaaiingen kunnen
voorkomen. Dit geldt ook voor jongere vrouwen. Het steunweefsel en de
lymfeklieren worden meestal niet verwijderd. Als u nog niet in de overgang
bent, zal het verwijderen van de eierstokken tot gevolg hebben dat u in de
overgang komt.
De operatie vindt plaats via een snede in de onderbuik, vanaf het schaambeen
tot de navel of net daarboven. De arts kan zo de buik inspecteren. Soms
wordt de baarmoeder via een vaginale operatie verwijderd, in combinatie met
een kijkoperatie van de buik.
Soms wordt adjuvant bestraling gegeven. Hiertoe kan worden besloten als de
kans aanwezig is dat er na de operatie plaatselijk kankercellen zijn
achtergebleven. Dit hangt af van:
- het type kankercellen waaruit de tumor bestaat;
- de mate van kwaadaardigheid van de kankercellen (gradering);
- hoe diep de tumor in de baarmoederwand is gegroeid;
- uw leeftijd en uw algemene gezondheidstoestand.
Stadium II
Als blijkt dat de tumor zichtbaar is doorgegroeid naar de baarmoederhals is
de operatie over het algemeen uitgebreider. De baarmoeder en eierstokken
worden weggenomen, zoveel mogelijk lymfeklieren en steunweefsel rondom de
baarmoeder, en het bovenste deel van de vagina. Deze operatie staat bekend
als een Wertheim-Meigs operatie. Indien de kankercellen in de baarmoederhals
alleen aan te tonen zijn onder de microscoop, dan kan met dezelfde operatie
worden volstaan als bij stadium I.
Stadium III/IV
Als baarmoederkanker zich in een nog verder gevorderd stadium bevindt
(stadium III of IV), wordt soms eerst voor een operatie gekozen om zoveel
mogelijk tumorweefsel weg te halen. Daarna volgen bestralingen en/of
chemotherapie. In andere situaties zal bestraling en/of chemotherapie worden
gegeven zonder eerst te opereren. Soms volgt dan na de bestraling en/of
chemotherapie alsnog een operatie.
Een patholoog onderzoekt het weggenomen weefsel, de randen daarvan en de
lymfeklieren onder de microscoop op aanwezigheid van kankercellen. De
uitslag van dit onderzoek geeft belangrijke informatie over het stadium van
de ziekte. Dit bepaalt mede of verdere behandeling noodzakelijk is.
Bestraling (radiotherapie)
Bestraling is een plaatselijke behandeling om kankercellen te vernietigen,
terwijl de gezonde cellen zo veel mogelijk gespaard blijven. Kankercellen
verdragen straling slechter dan gezonde cellen en herstellen zich er minder
goed van. Gezonde cellen herstellen zich over het algemeen wel.
Bestraling kan bij baarmoederkanker zowel een adjuvante als een palliatieve
behandeling zijn. Bestraling zonder een voorafgaande operatie wordt alleen
toegepast als een operatie niet goed mogelijk is door de uitgebreidheid van
de baarmoederkanker of doordat de gezondheidstoestand geen operatie toelaat.
Bestraling kan uitwendig, inwendig of als combinatie worden toegepast.
Uitwendige bestraling
De straling komt uit een bestralingstoestel. Het te behandelen gebied wordt
van buitenaf - door de huid heen - bestraald. De radiotherapeut zorgt ervoor
dat de stralenbundel nauwkeurig wordt gericht en dat het omliggende, gezonde
weefsel zo veel mogelijk buiten het te bestralen gebied blijft.
Over het algemeen duurt een bestralingsbehandeling een aantal weken en heeft
vier- of vijfmaal per week plaats. In die periode krijgt u per keer
gedurende een aantal minuten een dosis straling. Voor bestraling is meestal
geen opname in het ziekenhuis nodig.
Bij patiënten die uitwendige bestraling krijgen als adjuvante behandeling,
begint de bestralingsbehandeling enkele weken na de operatie.
Bijwerkingen
Bestraling beschadigt niet alleen kankercellen, maar ook gezonde cellen in
het bestraalde gebied. De bijwerkingen die u kunt verwachten hangen af van
het bestraalde gebied, de bestralingsdosis en de toegepaste techniek. Over
het algemeen hebben patiënten tijdens en na afloop van de bestralingsperiode
last van futloosheid en vermoeidheid.
Doordat bij bestraling van de onderbuik ook de darmen en de blaas straling
krijgen, kunt u veelvuldig aandrang voelen om ontlasting te krijgen, last
hebben van buikkrampen en diarree en kunnen er klachten optreden zoals bij
een blaasontsteking.
Een andere veelvoorkomende bijwerking is een plaatselijke reactie van de
huid. Er kan een rode of donker verkleurde huid (en soms blaren) ontstaan op
de plek waar u bent bestraald.
De meeste klachten verdwijnen doorgaans enkele weken na afloop van de
behandeling. Sommige mensen merken echter nog lang na hun behandeling dat
zij eerder vermoeid zijn dan vóór hun ziekte.
Op de bestralingsafdeling krijgt u gerichte adviezen om zo min mogelijk last
te hebben van de bijwerkingen.
Ook eerder genoemde darm- en blaasklachten kunnen langer aanhouden. De arts
kan hiervoor medicijnen voorschrijven.
Vooral bij een combinatie van uitwendige en inwendige bestraling kan het
bovenste deel van de vagina stugger en droger worden. Dit kan seksuele
activiteit bemoeilijken. Uw arts zal u adviezen geven om dit zoveel mogelijk
te voorkomen. Zie ook (Seksualiteit).
Inwendige bestraling (brachytherapie)
Inwendige bestraling vindt plaats van binnenuit met een kleine
stralingsbron. Hiervoor brengt de arts bronhouders (applicatoren) in de
baarmoeder en/of in het bovenste gedeelte van de vagina. Deze bronhouders
zijn smalle holle buisjes. Het inbrengen van de bronhouders gebeurt onder
plaatselijke verdoving of narcose. Meestal is opname in het ziekenhuis
nodig. Als u inwendige bestraling krijgt na een operatie wordt u doorgaans
poliklinisch behandeld.
Bij inwendige bestraling wordt gebruik gemaakt van een 'after-loading
apparaat'. Dit apparaat brengt via dunne slangen, radioactiviteit over naar
de bronhouder. Van de bestraling zelf voelt u niets. De radiotherapeut
berekent nauwkeurig hoeveel straling voor iedere patiënte nodig is. Hierdoor
varieert de duur van de inwendige bestraling. Na het inbrengen van de
bronhouders maakt men röntgenfoto's of een CT-scan voor de berekening van de
dosis inwendige bestraling. Bij sommige vrouwen wordt ook een mri-scan
gemaakt. Het maken van de foto's en het precies berekenen van de
bestralingsdosis kan een half uur tot enkele uren duren, vooral bij
inwendige bestraling zonder voorafgaande operatie. Afhankelijk van de
bestralingsduur krijgt u de bestraling direct. Uw radiotherapeut zal dit
tevoren met u bespreken. Als de bestraling een aantal uren duurt, verblijft
u, vanwege de straling, in een kamer met speciale voorzieningen. Daar worden
de bronhouders aangesloten op het after-loading apparaat. Er is dan tevoren
een urinekatheter ingebracht, zodat u rustig in bed kunt blijven liggen.
Als de bestraling klaar is, trekt het after-loading apparaat de
stralingsbron terug uit de bronhouders. De slangen worden losgekoppeld en de
bronhouders verwijderd. Dit is doorgaans niet pijnlijk en kan zonder
verdoving gebeuren. Zodra het apparaat de stralingsbron heeft teruggetrokken
bent u vrij van straling.
Bijwerkingen
Meestal heeft u weinig klachten na de inwendige bestraling. Soms is het
plassen enkele dagen wat gevoelig. Omdat de inwendige bestaling tijdens of
kort na de uitwendige bestraling plaatsvindt, kunt u nog wel last hebben van
de bijwerkingen van de uitwendige bestraling.
Hormonale therapie
Hormonen zijn stoffen die ons lichaam zelf maakt. Deze worden uitgescheiden
in het bloed en beïnvloeden bepaalde processen of organen in ons lichaam.
Een belangrijke groep hormonen zijn de geslachtshormonen. Bepaalde soorten
kanker kunnen gevoelig zijn voor het mannelijke of vrouwelijke
geslachtshormoon.
Baarmoederkanker kan gevoelig zijn voor het vrouwelijk geslachtshormoon
progesteron.
Hormonale therapieën zijn op die gevoeligheid gebaseerd. De productie van
bepaalde eigen hormonen wordt beperkt of hun invloed wordt verminderd. Het
ontstaan en de woekering van de kankercellen kunnen zo (tijdelijk) worden
stopgezet.
Afname van de aanmaak of van de werking van de geslachtshormonen kan worden
bereikt door een operatie of door het gebruik van medicijnen
(hormoonpreparaten).
Hormonale therapie is bij baarmoederkanker een palliatieve behandeling.
Bijwerkingen
Bij een hormonale behandeling kunnen een aantal bijwerkingen optreden, onder
meer afhankelijk van de voorgeschreven dosis:
- een toename van het lichaamsgewicht van ongeveer een tot twee kilo;
- het hart en de bloedvaten kunnen extra belast worden doordat het lichaam meer vocht vasthoudt;
- de behandeling kan in het begin misselijkheid veroorzaken.
Chemotherapie
Chemotherapie is de behandeling van kanker met celdodende of
celdelingremmende medicijnen: cytostatica. Er zijn verschillende soorten
cytostatica, elk met een eigen werking. De medicijnen kunnen op
verschillende manieren worden toegediend, bijvoorbeeld per infuus, als
tablet of per injectie.
Via het bloed verspreiden zij zich door uw lichaam en kunnen op vrijwel alle
plaatsen kankercellen bereiken.
Chemotherapie kan bij baarmoederkanker overwogen worden als palliatieve
behandeling met name als er uitzaaiingen zijn vastgesteld. Soms wordt
chemotherapie als adjuvante behandeling na de operatie en/of bestraling
gegeven. Dit is afhankelijk van het soort baarmoederkankercellen en het
stadium, en gebeurt meestal in het kader van wetenschappelijk onderzoek.
Bijwerkingen
Cytostatica tasten naast kankercellen ook gezonde cellen aan. Daardoor
kunnen onaangename bijwerkingen optreden, bijvoorbeeld:
- haaruitval;
- misselijkheid;
- braken;
- darmstoornissen;
- verhoogd risico op infecties;
- vermoeidheid.
Acute misselijkheid en overgeven zijn meestal te bestrijden met medicijnen.
De bijwerkingen verminderen doorgaans geleidelijk nadat de
cytostaticatoediening is beëindigd. Vermoeidheid kan na de behandeling
echter nog lang aanhouden.
Of u last krijgt van bijwerkingen hangt onder meer af van de soorten en
hoeveelheden cytostatica die u krijgt.
Hormonale therapie en chemotherapie worden aangeboden aan vrouwen met
baarmoederkanker bij wie:
de tumor te ver is uitgebreid om nog in aanmerking te komen voor een
operatie of bestraling;
ondanks operatie en/of bestraling nog tumorweefsel is achtergebleven;
er uitzaaiingen van de baarmoederkanker zijn vastgesteld.
De ziekte kan dan soms voor langere tijd worden teruggedrongen.
Afzien van behandeling
Het is mogelijk dat bij u of bij uw arts de indruk bestaat, dat de belasting
of de mogelijke bijwerkingen of gevolgen van een behandeling niet (meer)
opwegen tegen de te verwachte resultaten.
Hierbij zal het doel van de behandeling vaak een rol spelen. Het maakt
natuurlijk verschil of de behandeling curatief of palliatief bedoeld is, of
dat er sprake is van een adjuvante behandeling.
Bij een curatieve behandeling accepteert u misschien meer bijwerkingen of
gevolgen.
Als een palliatieve behandeling wordt geadviseerd, zult u de kwaliteit van
uw leven bij uw beslissing willen betrekken.
En bij een adjuvante behandeling speelt de afweging of de belasting van een
behandeling in verhouding staat tot het mogelijke risico van terugkeer van
de ziekte.
Als u twijfelt aan de zin van (verdere) behandeling, bespreek dit dan in
alle openheid met uw specialist of huisarts. Iedereen heeft het recht om af
te zien van (verdere) behandeling.
Uw arts zal u de noodzakelijke medische zorg en begeleiding blijven geven om
de hinderlijke gevolgen van uw ziekte zo veel mogelijk te bestrijden.
Verloop van de ziekte
Bij deze vorm van kanker is het moeilijk aan te geven wanneer iemand echt
genezen is. Ook na een - in opzet - curatieve behandeling bestaat het risico
dat de ziekte terugkomt. We spreken daarom liever niet van
'genezingspercentages' maar van 'overlevingspercentages'. Daarbij wordt
meestal een periode van vijf jaar vanaf de diagnose aangehouden.
Het risico op terugkeer is doorgaans kleiner naarmate de periode dat de
ziekte niet aantoonbaar is, langer duurt.
De overlevingskans voor een vrouw met baarmoederkanker is afhankelijk van
het stadium waarin de ziekte wordt ontdekt.
De overlevingskansen zijn over het algemeen redelijk goed omdat bij 85% van
vrouwen de ziekte in een vroeg stadium wordt ontdekt. Dit komt omdat
baarmoederkanker vooral voorkomt bij vrouwen die al in de overgang zijn en
bloedverlies als klacht in een vrij vroeg stadium optreedt.
In stadium I is de vijfjaarsoverleving ongeveer 80 tot 95 %. In stadium IIis
de vijfjaarsoverleving ongeveer 60 tot 80%.
Voor stadium III hangen de vooruitzichten erg af van de specifieke situatie.
De behandelend arts kan u het beste hierover informeren. De
vijfjaarsoverleving is circa 30 tot 60%. In stadium IV is de vijfjaars
overleving ongeveer 10 tot 20%.
Overlevingspercentages voor een groep patiënten zijn niet zomaar naar uw
individuele situatie te vertalen. Wat u persoonlijk voor de toekomst mag
verwachten, kunt u het beste met uw behandelend arts bespreken.
Pijn
Deze soort kanker bezorgt over het algemeen minder pijn dan mensen wel
denken. Als u toch pijn krijgt, raadpleeg dan uw arts.
Vermoeidheid
Vermoeidheid kan ontstaan door kanker en/of de behandeling van kanker.
Steeds meer mensen geven aan hiervan last te hebben. Sommigen krijgen enige
tijd na de behandeling nog last van (extreme) vermoeidheid. De vermoeidheid
kan lang aanhouden.
Wanneer de ziekte vergevorderd is, kan de vermoeidheid ook te maken hebben
met het voortschrijdende ziekteproces.