blaascarcinoom
|
|
Inleiding
Tumoren van de blaas kunnen zowel goedaardig als kwaadaardig zijn:
-
Goedaardige tumoren van de blaas worden goedaardige poliepen of benigne papillomen genoemd. De kans dat een tumor in de blaas goedaardig blijkt te zijn, is ongeveer 5%. De resterende 95% zijn voorstadia, oppervlakkig groeiende
tumoren en infiltratieve tumoren.
-
Bij een kwaadaardige tumor is er sprake van kanker.
In Nederland wordt per jaar in totaal bij ongeveer 4.650 mensen blaaskanker vastgesteld. Daarvan hebben circa 2.350 mensen een infiltratief groeiende tumor. De ziekte komt ongeveer viermaal zo vaak bij mannen als bij vrouwen voor.
Blaaskanker wordt vooral bij mensen ouder dan 60 jaar vastgesteld. In ruim 90% van de gevallen ontstaat de tumor vanuit het slijmvliesweefsel van de blaaswand. Men spreekt dan van een urotheelceltumor of overgangsepitheelcarcinoom.
Deze informatie gaat alleen over deze soort blaaskanker.
Soms blijkt iemand twee of meer blaastumoren te hebben. Deze tumoren kunnen zich ook op andere plaatsen in de urinewegen bevinden. Stadia Er zijn
verschillende stadia te onderscheiden:
-
Soms is de blaastumor ten tijde van ontdekking nog in een voorstadium. Men spreekt dan van een carcinoma in situ.
-
Als de tumor zich alleen in het slijmvliesweefsel bevindt, wordt gesproken van een oppervlakkig groeiende tumor.
-
Wanneer een oppervlakkig groeiende tumor niet tijdig wordt behandeld en invasief van aard is, zal deze op den duur doorgroeien in de blaasspier. Dan ontstaat een infiltratief groeiende tumor.
Groeiwijzen Een blaastumor groeit vrijwel altijd uit in de blaasholte. Bij onderzoek kunnen de volgende vormen worden onderscheiden:
-
Een vlakke wat rode structuur die net boven het slijmvliesweefsel uitkomt. Vaak is dit het geval bij een carcinoma in situ (zie illustratie 4).
-
Een druiventros- of poliepvormig gezwelletje dat met een dun steeltje verbonden is aan de blaaswand. Vaak is dit het geval bij een oppervlakkig groeiende tumor (zie illustratie 5).
-
Een bloemkoolachtig gezwel dat met een stevige, dikke steel verbonden is aan de blaaswand. Dit kan het geval zijn bij een infiltratief groeiende tumor (zie illustratie 6).
Klachten Blaaskanker geeft in het beginstadium vrijwel geen klachten. Daardoor is het vaak moeilijk de ziekte in een vroeg stadium vast te stellen. Klachten die bij blaaskanker kunnen voorkomen zijn:
Deze klachten wijzen niet zonder meer op blaaskanker. Maar als u deze klachten heeft, is het verstandig om naar uw huisarts te gaan. Risicofactoren Over de oorzaken van blaaskanker is nog weinig bekend. Wel kennen we een paar risicofactoren waardoor sommige mensen een groter risico op blaaskanker hebben. De belangrijkste risicofactor is roken.
Men neemt aan dat bij 30 à 40% van de mensen met blaaskanker roken de oorzaak van het ontstaan van hun ziekte is. Rokers hebben drie tot vijf keer zoveel risico op blaaskanker dan niet-rokers.
Ook mensen die veel in
aanraking zijn geweest met aromatische aminen hebben een groter risico op blaaskanker. Het gaat dan met name om stoffen als bèta-naftylamine, benzidine en aniline. Deze stoffen werden veel gebruikt in de textiel-, plastic-,
kleurstoffen- en rubberindustrie.
In beide gevallen gaat het om schadelijke stoffen die via het bloed en de nieren in de urine terechtkomen. In de blaas krijgen deze schadelijke stoffen de kans om in te werken op de
blaaswand, die daardoor geïrriteerd kan raken. Waarschijnlijk speelt deze irritatie een rol bij het ontstaan van blaaskanker. In bepaalde families komt een erfelijke vorm van blaaskanker voor. Dat kán het geval zijn als bij
twee familieleden in de eerste lijn (vader, moeder, broer of zus) blaaskanker is vastgesteld. Als dit voor u geldt, bespreek dit dan met uw behandelend arts. Deze kan u adviseren over erfelijkheidsonderzoek.
Blaaskanker is, evenals alle andere soorten kanker, niet besmettelijk. Ook de urine van iemand met blaaskanker vormt geen risico. Onderzoek Als u met een of meer van de hiervoor genoemde klachten bij uw huisarts
komt, zal deze meestal een urine-onderzoek laten doen. Zo nodig verwijst hij u daarna naar een uroloog. Wanneer de uroloog vermoedt dat er sprake is van blaaskanker, zal hij u uitgebreid onderzoeken. Dat onderzoek betreft in de
eerste plaats de blaas en de andere delen van de urinewegen. Ook worden bloed en urine (opnieuw) nagekeken. Wanneer bij het urine-onderzoek afwijkende cellen worden gevonden, is verder onderzoek noodzakelijk:
-
naar de plaats van de tumor. Blaaskanker komt niet alleen voor in de blaas, maar soms ook elders in de urinewegen (in de urineleiders en/of in de nieren).
-
naar de aard van de tumor. Is het een oppervlakkig groeiende of een infiltratief groeiende tumor?
Cystoscopie Cystoscopie is een 'kijkonderzoek' in de binnenkant van de blaas (de blaasholte). Hierbij wordt gebruikgemaakt van een cystoscoop. Dit is een holle buis met een kijkertje met sterk vergrotende
lenzen. De cystoscoop wordt via de plasbuis tot in de blaasholte geschoven. Tijdens het inbrengen kan meteen de binnenkant van de plasbuis worden bekeken. Vrouwen hebben een korte, rechte plasbuis. Daarom wordt bij vrouwen een
niet-buigzame cystoscoop gebruikt. Bij mannen is de plasbuis langer en bochtiger. Daarom wordt bij hen meestal een flexibele cystoscoop gebruikt. Het onderzoek is niet pijnlijk, maar de meeste mensen vinden het wel onaangenaam.
Via de cystoscoop kan ook een biopsie worden gedaan. Met een klein tangetje wordt een stukje weefsel weggenomen van de plaats waar de afwijking zit. Dat gebeurt onder plaatselijke verdoving. Als de uroloog voor een uitgebreide
biopsie kiest, zal deze op de operatiekamer plaatsvinden onder algehele verdoving of met een ruggenprik. Een patholoog onderzoekt het verkregen weefsel onder de microscoop: histologisch onderzoek. Tijdens de cystoscopie
wordt meestal ook urine afgenomen. Dat wordt eveneens door de patholoog nagekeken op kankercellen. Met de verkregen uitslagen is een definitieve uitspraak mogelijk over de aard van de afwijking en kan tevens worden bepaald hoe
diep de tumor in de blaaswand is ingegroeid. Als wordt vastgesteld dat de afwijking kwaadaardig is, is verdere behandeling nodig. Intraveneus Pyelogram (IVP) Een IVP (intraveneus pyelogram) is een
röntgenonderzoek van de urinewegen. Hierbij krijgt u in een bloedvat van uw arm contrastvloeistof ingespoten. Na verloop van tijd komt deze vloeistof in de nieren terecht. Daar wordt de contrastvloeistof - net als andere
afvalstoffen - uit het bloed gefilterd. De vloeistof komt via de urineleiders in de blaas terecht. Door met korte tussenpozen röntgenfoto's te maken, is de weg die de contrastvloeistof aflegt, goed te volgen. Hiermee krijgt de
arts informatie over de werking en eventuele afwijkingen van de nieren. De nieren en urinewegen zijn op de foto's beter te zien als de darmen leeg zijn. Daarom moet u een of enkele dagen voor het onderzoek laxeermiddelen
innemen. Het onderzoek is niet pijnlijk. De contrastvloeistof kan een warm en weeïg gevoel veroorzaken. Verder onderzoek Als uit de voorgaande onderzoeken blijkt dat de tumor niet alleen het slijmvlies,
maar ook de spierlaag van de blaaswand heeft aangetast, is er sprake van een infiltratief groeiende tumor. In dat geval is verder onderzoek nodig. Hiermee wordt nagegaan hoe ver de tumor zich heeft uitgebreid en of er uitzaaiingen
zijn. Aan de hand van deze gegevens kan worden bepaald welke behandeling de beste is.
De volgende onderzoeken kunnen plaatsvinden:
CT-scan (computertomografie) Een computertomograaf brengt organen en/of weefsels zeer gedetailleerd in beeld. Bij het maken van een CT-scan wordt gelijktijdig gebruikgemaakt van röntgenstraling en een computer.
Het apparaat heeft een ronde opening waar u, liggend op een beweegbare tafel, doorheen wordt geschoven. Terwijl de tafel verschuift, maakt het apparaat een serie foto's waarop telkens een ander 'plakje' van het orgaan of
weefsel staat afgebeeld. Deze 'doorsneden' geven een beeld van de plaats, grootte en uitbreiding van de (mogelijke) tumor en/of uitzaaiingen. Vaak is een contrastvloeistof nodig. Meestal krijgt u deze vloeistof tijdens het
onderzoek in een bloedvat van uw arm gespoten. Contrastvloeistof kan een warm en weeïg gevoel veroorzaken. Sommige mensen worden er een beetje misselijk van. Om ervoor te zorgen dat u hier zo min mogelijk last van heeft, is het
advies enkele uren voor het onderzoek niet te eten en te drinken. Echografie Echografie is een onderzoek met behulp van geluidsgolven. Deze golven zijn niet hoorbaar, maar de weerkaatsing (echo) ervan maakt
organen en/of weefsels zichtbaar op een beeldscherm. Een eventuele tumor en/of uitzaaiingen kunnen zo in beeld worden gebracht. Tijdens het onderzoek ligt u op een onderzoektafel. Nadat op uw huid een gelei is aangebracht,
wordt daarover een klein apparaat bewogen dat geluidsgolven uitzendt. De afbeeldingen op het beeldscherm kunnen op foto's worden vastgelegd. Echografie is een eenvoudig, niet belastend onderzoek. Echografisch onderzoek
van de buik is vooral gericht op de lever, omdat daar uitzaaiingen kunnen voorkomen. Het kan zijn dat u wordt gevraagd enkele uren voor het onderzoek niet te eten of te drinken, omdat sommige organen dan beter zichtbaar zijn.
Voor het maken van een echografie van de blaas moet deze juist wel vol zijn. U krijgt dan in het ziekenhuis vooraf een liter water te drinken. En u mag pas weer plassen na het onderzoek. MRI (Magnetic Resonance Imaging)
Dit onderzoek maakt gebruik van een magneetveld in combinatie met radiogolven en een computer. De techniek maakt 'dwars- of lengtedoorsneden' van het lichaam zichtbaar, waardoor een eventuele tumor en/of uitzaaiingen in beeld
komen. Tijdens dit onderzoek ligt u in een soort koker. Sommige mensen ervaren het onderzoek daardoor als benauwend. Een MRI-apparaat maakt nogal wat lawaai. Hiervoor krijgt u oordopjes in; soms kunt u naar (uw eigen)
muziek luisteren. Via de intercom blijft altijd contact bestaan tussen u en de laborant, die tijdens het onderzoek in een andere ruimte is. Soms wordt tijdens het onderzoek via een bloedvat in uw arm een contrastvloeistof
toegediend. Skeletscintigrafie Een skeletscintigrafie (botscan) is een onderzoek dat (eventuele) uitzaaiingen in de botten zichtbaar kan maken. Tijdens het maken van de scan ligt u op een onderzoektafel,
terwijl een camera langzaam over u heen beweegt. U krijgt via een ader in uw arm een radioactieve stof toegediend. Na enkele uren komt deze stof in uw botten terecht en worden foto's gemaakt. De hoeveelheid radioactiviteit
die gebruikt wordt is klein, waardoor er geen schadelijke effecten te verwachten zijn. Contact met anderen is gewoon mogelijk. Tijdens de wachttijd kunt u eventueel naar buiten. Twee dagen na het onderzoek is de
radioactieve stof vrijwel helemaal uit uw lichaam verdwenen.
Spanning en onzekerheid Het kan enige tijd duren voordat u alle noodzakelijke onderzoeken heeft gehad en de aard en het stadium van uw ziekte bekend is. Waarschijnlijk heeft u vragen over de aard van uw ziekte,
het mogelijke verloop daarvan en de behandelmogelijkheden. Vragen die tijdens de periode van onderzoeken nog niet te beantwoorden zijn. Dat kan spanning en onzekerheid met zich meebrengen, zowel bij u als bij uw naasten.
Het kan helpen als u weet wat er bij de verschillende onderzoeken gaat gebeuren. Die informatie krijgt u niet altijd vanzelf. Vraag er daarom gerust naar op de afdelingen waar de verschillende onderzoeken plaatsvinden.
Behandeling Welke behandeling kan worden gegeven, hangt onder meer af van de volgende factoren:
-
Het soort blaastumor: carcinoma in situ, oppervlakkig groeiende tumor of infiltratief groeiende tumor.
-
Het aantal
tumoren.
-
De mate van kwaadaardigheid van de tumor (de gradering). Bij blaaskanker loopt de gradering (g) van g1 tot en met g3. Hoe hoger de gradering, des te kwaadaardiger de tumor en des te sneller de groei.
-
De mate
waarin de ziekte zich heeft uitgebreid (het stadium).
-
Uw conditie.
Doel van de behandeling Wanneer een behandeling genezing tot doel heeft, wordt dat een curatieve behandeling genoemd. Onderdeel van
een curatieve behandeling kan een aanvullende behandeling zijn. Bijvoorbeeld chemotherapie na een operatie, om eventuele niet-waarneembare uitzaaiingen te bestrijden (adjuvante behandeling) en daarmee de kans op ziektevrije,
langdurige overleving te vergroten. Als de ziekte niet (meer) curatief kan worden behandeld, is een palliatieve behandeling mogelijk. Zo'n behandeling is gericht op het remmen van de ziekte en/of vermindering van de
klachten. Als de tumor zich alleen in de blaas bevindt, is meestal een curatieve behandeling mogelijk. Een palliatieve behandeling kan worden gegeven als de tumor niet beperkt is gebleven tot de blaas en als er uitzaaiingen
elders in het lichaam zijn. De meest toegepaste behandelingen bij blaaskanker zijn:
-
operatie ( chirurgie);
-
blaasspoeling met medicijnen;
-
laserbehandeling;
-
bestraling ( radiotherapie);
-
chemotherapie
(behandeling met celdodende of celdelingremmende medicijnen).
Vaak is een combinatie van deze behandelmethoden nodig. Kijk in een van de volgende hoofdstukken voor welke behandeling u eventueel in aanmerking
komt.
Afzien van behandeling Het is mogelijk dat bij u of bij uw arts de indruk bestaat, dat de belasting of de mogelijke bijwerkingen of gevolgen van een behandeling niet (meer) opwegen tegen de te verwachte
resultaten. Hierbij zal het doel van de behandeling vaak een rol spelen. Het maakt natuurlijk verschil of de behandeling curatief of palliatief bedoeld is, of dat er sprake is van een adjuvante behandeling. Bij
een curatieve behandeling accepteert u misschien meer bijwerkingen of gevolgen. Als een palliatieve behandeling wordt geadviseerd, zult u de kwaliteit van uw leven bij uw beslissing willen betrekken. En bij een adjuvante
behandeling speelt de afweging of de belasting van een behandeling in verhouding staat tot het mogelijke risico van terugkeer van de ziekte. Als u twijfelt aan de zin van (verdere) behandeling, bespreek dit dan in alle
openheid met uw specialist of huisarts. Iedereen heeft het recht om af te zien van (verdere) behandeling.
Uw arts zal u de noodzakelijke medische zorg en begeleiding blijven geven om de hinderlijke gevolgen van uw
ziekte zo veel mogelijk te bestrijden.
Verloop van de ziekte Bij deze vorm van kanker is het moeilijk aan te geven wanneer iemand echt genezen is. Ook na een - in opzet - curatieve behandeling bestaat het risico dat de ziekte terugkomt. We spreken daarom
liever niet van 'genezingspercentages' maar van 'overlevingspercentages'. Daarbij wordt meestal een periode van vijf jaar vanaf de diagnose aangehouden. Het risico op terugkeer is doorgaans kleiner naarmate de periode dat
de ziekte niet aantoonbaar is, langer duurt.
Carcinoma in situ De vijfjaarsoverleving voor mensen met een carcinoma in situ ligt boven de 75%.
Oppervlakkig groeiende blaastumoren Als een oppervlakkig groeiende blaastumor na behandeling terugkeert, wat bij ongeveer 70% van de patiënten het geval is, gaat het bijna altijd opnieuw om een oppervlakkig
groeiende tumor. De vijfjaarsoverleving is dan 85 tot 90%. Soms keert een oppervlakkig groeiende blaastumor na behandeling terug als een infiltratief groeiende tumor. Dan zijn de vooruitzichten slechter.
Infiltratief groeiende blaastumoren Bij infiltratief groeiende blaastumoren lopen de overlevingspercentages uiteen:
-
Na een curatief bedoelde operatie is de vijfjaarsoverleving, afhankelijk van de grootte van de tumor, tussen de 40 en 80%. Als er toch uitzaaiingen zijn gevonden, gaat het bij uitzaaiingen in de lymfeklieren om een percentage
van minder dan 30% en bij uitzaaiingen elders in het lichaam om minder dan 10%.
-
Na inwendige bestraling - als de tumor niet door de blaaswand is heengegroeid - is de vijfjaarsoverleving ongeveer 75%. Als er uitzaaiingen zijn, wordt vaak chemotherapie gegeven. Bij een deel van de patiënten worden de
uitzaaiingen daardoor kleiner. Het ziekteproces wordt op die manier geremd. Bij ongeveer een kwart van de mensen die met chemotherapie worden behandeld, is de tumor na enige tijd zelfs niet meer zichtbaar. Dat noemt men complete
remissie.
Helaas komt de tumor na enige tijd meestal weer terug, omdat er microscopische resten van de tumor zijn achtergebleven. Deze zijn met de huidige technieken niet waar te nemen. Overlevingspercentages voor een groep patiënten
zijn niet zomaar naar uw individuele situatie te vertalen. Wat u persoonlijk voor de toekomst mag verwachten, kunt u het beste met uw behandelend arts bespreken. U zult voor een bepaalde periode (aantal jaren) onder
controle blijven bij uw arts en regelmatig een onderzoek krijgen om te kijken of de tumor is teruggekomen. Meestal zal dit onderzoek bestaan uit een cystoscopie. Hoelang u onder controle zult blijven hangt af van de aard van uw
tumor.
Vermoeidheid Vermoeidheid kan ontstaan door kanker en/of de behandeling van kanker. Steeds meer mensen geven aan hiervan last te hebben. Sommigen krijgen enige tijd na de behandeling nog last van (extreme)
vermoeidheid. De vermoeidheid kan lang aanhouden. Wanneer de ziekte vergevorderd is, kan de vermoeidheid ook te maken hebben met het voortschrijdende ziekteproces.
Pijn Deze soort kanker kan pijn veroorzaken. In het begin van de ziekte hebben veel mensen geen pijn. Als de ziekte zich uitbreidt en er sprake is van uitzaaiingen, kan wel pijn optreden. Bijvoorbeeld door
uitzaaiingen in de botten. Pijn is een ingewikkeld verschijnsel. Er treedt een pijnprikkel op, bijvoorbeeld omdat een tumor op een zenuw drukt. Deze pijnprikkel gaat via de zenuwbanen naar de hersenen. Er komt als het ware
een telefoonverbinding tot stand tussen de pijnlijke plaats en de hersenen. Daardoor voelt u pijn. Naast lichamelijke kanten zitten er ook emotionele en sociale kanten aan pijn. Iedereen ervaart het op een andere manier.
Over pijn bij kanker bestaan nogal wat misverstanden. Zo wachten mensen vaak (te) lang met het gebruiken van pijnstillers. Ze zijn bijvoorbeeld bang dat niets meer voldoende helpt als de pijn toeneemt. Of ze zijn bang om
verslaafd te raken. Die opvatting is gebaseerd op een misverstand. Pijn kan grote invloed hebben op uw leven. Daarom is het belangrijk pijnklachten met uw arts te bespreken. Praten over pijn is geen zeuren. Bij het
behandelen van pijnklachten zal in eerste instantie worden gekeken naar de oorzaak van de pijn en of deze kan worden weggenomen. Dit is niet altijd mogelijk, maar wel kan de pijn meestal worden verminderd of draaglijk worden
gemaakt. Het gaat erom een pijnbehandeling te vinden die uw pijn onderdrukt en zo min mogelijk bijwerkingen geeft. Bij pijnstillers is het belangrijk om de voorgeschreven dosis op regelmatige tijden in te nemen.
Pijnstillers werken namelijk het beste wanneer hiervan steeds een bepaalde hoeveelheid in het lichaam aanwezig is. Er zijn pijnstillers in de vorm van tabletten, capsules, drankjes, injecties, pleisters of zetpillen.
Pijnstillers kunnen ook met behulp van een pompje rechtstreeks in een bloedvat, in de huid (subcutaan) of via het ruggenwervelkanaal worden toegediend. Daarnaast zijn er nog andere mogelijkheden om pijn te behandelen,
waaronder bestraling, chemotherapie of een plaatselijke onderbreking van de zenuw die de pijn geleidt. Ontspanningsoefeningen en fysiotherapie kunnen ook bijdragen om de pijn te verlichten of ondersteuning geven om beter
met uw pijn om te gaan.
|
|