Inleiding
De vagina is een verbindingskanaal, tussen de baarmoedermond (cervix) en de
schaamlippen (vulva). Normaal gesproken liggen de wanden van de vagina tegen
elkaar aan, maar bij geslachtsgemeenschap, bij een gynaecologisch onderzoek
of bij een bevalling worden de wanden uit elkaar geduwd. Ook is de vagina
belangrijk voor het doorlaten van het menstruatiebloed vanuit het
baarmoederlichaam (uterus) naar buiten.
Vaginacarcinoom komt erg weinig voor, in Nederland minder dan 100 keer per
jaar. Vanwege de bijzondere ligging van de vagina tussen baarmoedermond en
vulva en voor-achterwaarts tussen blaas en endeldarm, moet bij een
behandeling van een vaginacarcinoom met al deze organen rekening gehouden
worden.
Er zijn 2 belangrijke groepen van vaginacarcinoom. Het meest voorkomend
(90%) is een huidcelcarcinoom van de vaginawand (plaveiselcelcarcinoom),
vooral bij vrouwen ouder dan 60 jaar. De andere groep (8%) is het door DES
veroorzaakte vaginacarcinoom (kliercel of heldere cellen carcinoom) bij
jonge vrouwen tussen de 16 en 35 jaar. Van beide groepen is een voorstadium
bekend, wat betekent dat er al wel afwijkingen zijn, nog geen kanker, maar
het kan zich misschien ontwikkelen tot kanker.
Bij het huidcelcarcinoom van de vagina is er dezelfde onderverdeling van de
voorstadia als bij het baarmoederhalscarcinoom en het vulvacarcinoom (zie
aldaar) en wordt VaIN I, II en III (VaIN = vaginale intra-epitheliale
neoplasie) genoemd. Een belangrijke oorzaak bij het ontstaan van
vaginacarcinoom is, net als bij cervix- en vulvacarcinoom) een besmetting
met het HPV virus.
Het DES-carcinoom komt voor bij dochters waarvan de moeder tijdens haar
zwangerschap het DES hormoon heeft gebruikt. Het DES-hormoon kan ook
niet-kwaadaardige afwijkingen aan de vagina veroorzaken (adenosis) dat
waarschijnlijk niet overgaat in het carcinoom.
Klachten en symptomen
De meest voorkomende klachten zijn abnormaal vaginaal bloedverlies, dus
bloedverlies tussen de menstruaties of op latere leeftijd ineens weer
bloedverlies na de overgang. Ook kan er abnormale gekleurde afscheiding
optreden. Het bloedverlies kan ook optreden na gemeenschap (contact
bloeding).
Als het gezwel al lang aanwezig is, kunnen er ook klachten van de omringende
organen ontstaan, zoals plas- en ontlastingsproblemen. Pijn is een laat
optredende klacht.
Opsporing (diagnostiek)
Er bestaat geen actieve opsporing van vaginacarcinoom.
Het vaststellen van een voorstadium of van vaginacarcinoom is mogelijk als:
-
een vrouw klachten heeft en
de huisarts of gynaecoloog ziet een afwijking;
-
bij toeval, wanneer er een
routine gynaecologisch onderzoek wordt gedaan;
-
er bij een uitstrijkje
afwijkende cellen zijn en deze niet van de baarmoederhals zijn;
-
de moeder van jonge vrouw
hormonen in de zwangerschap heeft gebruikt en zij komt uit eigener beweging
voor een controle
Vaak wordt in een vroeg
stadium een vaginacarcinoom over het hoofd gezien omdat bij een
gynaecologisch onderzoek het niet gevoeld wordt of verborgen zit achter de
bladen van het eendebek speculum.
Een definitieve diagnose is pas gesteld wanneer er een stukje weefsel (biopt)
van de afwijkende plek is afgenomen, is opgestuurd en beoordeeld door het
pathologisch laboratorium van het ziekenhuis. Het verslag is zeer
belangrijk, want dat geeft aan of er sprake is van een voorstadium of van
kanker. Als het kanker is, dan geeft het aan welke soort kanker het is, of
het al dan niet agressief is en hoe diep het al in het weefsel is
ingegroeid.
Het vervolg onderzoek bestaat uit:
-
nauwkeurige beschrijving van
de grootte van het gezwel en de plek in de vagina waar het precies zit, dus
bijvoorbeeld in de top of bij de uitgang èn aan de voor- of achterzijde; in
de meeste gevallen zit het gezwel in de top van de vagina èn aan de
achterzijde
-
nauwkeurig inwendig onderzoek
om te voelen of het al buiten de vaginawand is ingegroeid in omringend
weefsel; nogal eens onderzoek onder narcose
-
evt. kijken in plaskanaaltje
en blaas of het gezwel daarin groeit
-
evt. kijken in de endeldarm
-
röntgenonderzoek longen en
een scan van de bekkenorganen
-
routine laboratorium
onderzoek van bloed en urine
Ziekteverloop
Als de diagnose vaginacarcinoom is gesteld volgt de behandeling. Bij het
nalaten van een behandeling groeit het gezwel verder in de omringende
weefsels zoals blaas en endeldarm en gaat zich via de lymfklieren verder
uitzaaien door het lichaam.
De uitgebreidheid van het carcinoom wordt uitgedrukt in een stadium. Zo'n
stadium kan aangeven welke behandeling er hoort te volgen en wat de
toekomstverwachting kan zijn.
-
in stadium I zit het gezwel
alleen nog maar in de vaginawand (-huid);
-
in stadium II is het gezwel
doorgegroeid in het weefsel onder de huidlaag van de vagina;
-
in stadium III is het gezwel
al vast gegroeid aan de bekkenwand;
-
in stadium IV is het gezwel
doorgegroeid in de blaas of endeldarm, óf al uitgezaaid.
De kans op genezing, meestal
uitgedrukt in een 5-jaars overleving, hangt natuurlijk sterk samen met het
stadium waarin het gezwel zich bevindt als het wordt opgespoord.
In het stadium I is dat ongeveer 70%, in stadium II ongeveer 50 %, in
stadium III ongeveer 30% en in stadium IV ongeveer 20%.
Behandeling
De behandeling wordt in een oncologisch centrum in overleg tussen de
gynaecoloog-oncoloog en de radiotherapeut vastgesteld. De 1e keus van
behandeling is meestal een bestraling, maar kan nog beinvloed worden door:
-
de grootte van het gezwel;
-
de plaats van het gezwel in
de vagina;
-
het stadium van uitbreiding
van het gezwel;
-
de leeftijd van de patient;
-
de conditie van de patient.
De in- en uitwendige
bestraling is gericht op de plek waar het gezwel zit en op de klieren in de
liezen waar een eventuele uitzaaiing kan zitten. Vaak wordt behalve een
bestraling ook chemotherapie gegeven. Bij jonge vrouwen wordt vóór de
bestraling één van beide eierstokken operatief verplaatst, zodat deze buiten
het bestralingsveld valt en de patient door de bestraling niet in de
overgang raakt.
Slechts in een beperkt aantal gevallen wordt een operatie uitgevoerd.
Wanneer er sprake is van een klein gezwel dat hoog in de vagina zit wordt
een radicale operatie verricht zoals bij een baarmoederhalscarcinoom. Er
moet dan een groot deel van de vagina worden weggenomen. Wanneer het gezwel
niet al te groot is, maar wel is doorgegroeid naar alleen de blaas of de
endeldarm wordt ook een radicale operatie uitgevoerd. Bij een bestraling
ontstaat een beschadiging van de blaas of de endeldarm, met als gevolg dat
een patient levenslang incontinent is.
Complicaties
De belangrijkste complicatie is beschading (fistel) van blaas en/of rectum.
Een fistel geneest niet spontaan en het gevolg is voortdurend urine dan wel
faeces verlies. Dat veroorzaakt een groot lichamelijk ongemak en is een
sociale handicap.
Daarnaast kan de bestraling overprikkeling van blaas en/of endeldarm
veroorzaken, waardoor voortdurend aandrang om te plassen of ontlasting te
maken bestaat. Door de bestraling, maar ook door een operatie wordt de
vagina een stuk korter, waardoor gemeenschap niet meer goed mogelijk is.
Vooral bij jonge vrouwen heeft dat een grote psychologische impact en wordt
weleens na een aantal jaren een nieuwe vagina gemaakt.
|