home

 

laboratoriumonderzoek

register

 

 

ten

 

 

 

  Inleiding

Het lichaam bevat een groot aantal organen, dat door ziekte kan worden aangetast. In een aantal gevallen kan de plaats van de aandoening en de mate waarin een bepaald orgaan betrokken is, worden vastgesteld door onderzoek van het bloed, de urine, de ontlasting en andere afscheidingsproducten van het lichaam. Al deze onderzoeken die de oorzaak en omvang van een ziekte helpen vaststellen, worden laboratoriumonderzoeken genoemd.
De verschillende laboratoriumonderzoeken kunnen worden verdeeld in drie hoofdgroepen.

  1. Klinisch chemisch onderzoek
    In het klinisch chemisch laboratorium worden bloed en andere lichaamsvloeistoffen en afscheidingsproducten zoals urine, ontlasting, sputum, wondvocht of ruggenmergvloeistof (liquor) onderzocht op de aanwezigheid van bepaalde stoffen. Deze vormen vaak een maat voor de functie van bepaalde organen. Van de meeste onderzoeken is een normaalwaarde bekend, dit is uitslag van het onderzoek bij een gezond persoon. Afwijkingen van de normaalwaarde (te hoog of te laag) kunnen een aanwijzing geven over welke aandoening daarvan de oorzaak is.

  2. Microbiologisch onderzoek
    Microbiologie is de studie van de micro-organismen, minuscule levende organismen die ziekte veroorzaken bij mensen. Er zijn verschillende typen micro-organismen, zoals bacteriën, virussen en schimmels. Bij microbiologische onderzoeken worden lichaamsvloeistoffen en afscheidingsproducten onderzocht op de aanwezigheid van verscheidene micro-organismen. Dit onderzoek kan plaatsvinden met behulp van een microscoop, maar het organisme kan ook worden gekweekt in het laboratorium in een speciaal kweekmedium (cultuur).
  3. Pathologisch anatomisch onderzoek
    De patholoog anatoom onderzoekt cellen (cytologie) en weefsels (histologie) op ziekteverschijnselen. Voor een deel gebeurt dit met het blote oog (macroscopisch) maar het otste deel van dit soort onderzoek wordt met behulp van een microscoop gedaan. Door middel van speciale kleuringen en andere technieken worden de celstructuren zichtbaar gemaakt. Op deze wijze kunnen normale, gezonde cellen worden onderscheiden van afwijkende, zieke cellen. Pathologische anatomie wordt vaak gebruikt bij onderzoek en behandeling van kanker, maar er kunnen ook vele andere ziekten mee worden onderzocht.

Het materiaal voor pathologisch anatomisch onderzoek kan op verschillende manieren worden verkregen:

  • Door een uitstrijkje. Hierbij worden met een spateltje cellen van het oppervlak van (meestal) een

  • slijmvlies gestreken.

  • Door een punctie. Met behulp van een naald kunnen cellen of vloeistoffen worden opgezogen en onderzocht.
  • Door een biopt. Hierbij wordt een stukje weefsel weggenomen. De methode die hierbij gebruikt wordt hangt af van de plaats en de soort van het weefsel wat onderzocht moet worden.
  • Door een operatie. Dikwijls wordt materiaal wat bij een operatie is verwijderd pathologisch anatomisch onderzocht.

Onderzoek van het gehele lichaam, na het overlijden wordt ook door de patholoog anatoom gedaan. Dit wordt  sectie of obductie genoemd en wordt verricht om de precieze doodsoorzaak vast te stellen.
Laboratoriumonderzoek kan ook worden ingedeeld naar de verschillende lichaamsvloeistoffen of afscheidingsproducten die worden onderzocht.

Bloedonderzoek
De bloedonderzoeken die kunnen worden uitgevoerd om ziekten te helpen diagnosticeren, kunnen in een aantal groepen worden verdeeld. Een van die groepen, hematologische onderzoeken genoemd, is gericht op de bloedcellen. In deze groep valt onder andere de bepaling van het aantal rode cellen, witte cellen en bloedplaatjes dat in het bloed aanwezig is. Ook kan het type witte cellen worden bepaald. Biochemische onderzoeken vormen een groep onderzoeken die het niveau van de verschillende stoffen in het bloed meet. Voorbeelden hiervan zijn onderzoeken van het suiker-, eiwit- en kreatinineniveau (een indicator bij nierziekten). Andere stoffen die in het bloed bepaald kunnen worden zijn onder meer: hormoonspiegels, antistoffen tegen bepaalde infectieziekten, antistoffen die bij allergie vrijkomen en geneesmiddelen, alcohol en drugs.

Urineonderzoek
Bij veel ziekten bevat de urine stoffen die daar niet in thuishoren. Zo kan er bij mensen met diabetes suiker in de urine aanwezig zijn en bij mensen met bepaalde nierziekten rode bloedcellen of eiwit. Bij sommige ziekten, zoals chronische nierinsufficiëntie, kan er minder urine worden geproduceerd. Anderzijds kunnen mensen met diabetes grote hoeveelheden urine produceren. Zelfs de registratie van de uiterlijke kenmerken van urine kunnen helpen ziekten te diagnosticeren. Geïnfecteerde urine of urine die bloed bevat, kan bijvoorbeeld zijn normale helderheid verliezen en troebel worden. Urine kan ook worden onderzocht op urineweginfecties door onder een microscoop te zoeken naar witte bloedcellen en bacteriën en door na te gaan of er zich micro-organismen ontwikkelen wanneer het gedurende 48 tot 72 uur op kweek wordt gezet. Ontlastingonderzoek
Ontlasting kan worden onderzocht op verscheidene ziekten en infecties. De aanwezigheid van vet in de ontlasting (steatorrhoea) duidt op een aandoening van de lever, de galblaas of de alvleesklier. De aanwezigheid van een kleine hoeveelheid bloed (occult bloed) kan soms op een beginstadium van darmkanker wijzen. Wanneer onder een microscoop eitjes of cysten in de ontlasting worden gevonden, helpt dit een worminfectie vast te stellen. Met de aanwezigheid van bacteriële organismen kunnen dysenterie en andere bacteriële darminfecties worden aangetoond.

Sputumonderzoek

Sputum is de afscheiding uit het ademhalingskanaal en is dan ook een indirecte indicator van luchtwegaandoeningen. Bloed in het sputum kan een aanwijzing zijn dat iemand tuberculose of longkanker heeft. Het sputum kan onder de microscoop worden bekeken om het te onderzoeken op de aanwezigheid van de tuberculosebacterie of kankercellen. Sputum kan ook op kweek worden gezet om de groei van micro-organismen aan te tonen.


Onderzoek van andere lichaamsvloeistoffen
Vrijwel alle andere lichaamsvloeistoffen kunnen worden gebruikt om bepaalde aandoeningen vast te stellen. Daartoe behoren speeksel, sperma, maagsap, wondvocht of pus, liquor cerebrospinalis (de vloeistof die de hersenen en het ruggenmerg omgeeft) en vocht afkomstig uit een abnormale vochtophoping in de pleuraholte (pleuravocht), het hartzakje (pericardvocht) of buikholte (ascites).