|
|
Algemeen
Wantsen (Heteroptera) vormen een onderorde van insecten behorende tot de
orde Hemiptera waartoe ook de cicaden en de plantenluizen behoren. Deze
indeling is niet geheel onomstreden omdat de cicaden waarschijnlijk van de
wantsen afstammen en dus niet als groep naast de wantsen kan worden gezien (parafyletisch),
zie ook het kopje taxonomie.
Sommige soorten als de bedwants staan bekend als plaaginsecten die ook
binnenshuis voorkomen. Een aantal soorten veroorzaakt ook schade aan
gewassen in de landbouw, maar hebben meestal niet zo'n verwoestende
uitwerking als andere insecten zoals plantenluizen en sprinkhanen. Net zoals
sprinkhanen kunnen veel wantsen geluiden produceren met diverse aanpassingen
op het lichaam die per groep verschillen. Soms kunnen ook de wijfjes en de
larven geluiden maken, die lijken op een zoem-geluid. Wantsen kunnen ook
geluiden waarnemen, met name door gehoorsharen die trillingen waarnemen.
Algemeen
Wantsen komen wereldwijd voor op het land en in zoet en brak water, niet in
poolgebieden en in zee. Alle wantsen hebben een zuigsnuit en leven van
uitzuigen: planten, zaden, andere insecten, of parasitair op andere dieren.
Het komt soms voor dat plantetende soorten, althans de zwangere vrouwtjes,
andere insecten grijpen om proteïnen te verkrijgen voor de ontwikkeling van
de eitjes. De meeste soorten wantsen leven van plantensappen, maar een
aantal soorten jaagt actief op prooien, zoals veel in of op het water
levende soorten. Veel wantsen zijn zeer goed gecamoufleerd en hoewel er
tienduizenden soorten zijn waarvan er 617 (inventarisatie 2005) in Nederland
voorkomen hebben vrij veel mensen er nog nooit een gezien. Wantsen hebben
zich aangepast aan allerlei biotopen op het land, sommige hebben zich
geëvolueerd voor een leven onder water, maar er zijn ook soorten die de
oppervlaktespanning kunnen manipuleren en óp het water leven, soms zowel
zoet water als brakwater.
Anatomie
Omdat de onderorde van wantsen zo enorm groot en gevarieerd is, valt er
weinig te zeggen over de algemene kenmerken. Er zijn zowel ronde als bijna
naald-achtige soorten, en de grootte varieert van enkele centimeters tot
bijna tien cm. Plantenetende soorten hebben vaak camouflagekleuren, maar
felgekleurde wantsen komen ook voor. Rovende wantsen hebben soms het voorste
potenpaar omgevormd tot grijppoten, bij de zwemwantsen en schaatsenrijders
lijken het wel monddelen omdat de poten naar voren geplaatst zijn. In water
levende wantsen hebben vaak brede achterpoten om beter te kunnen zwemmen en
klauwtjes aan het middelste potenpaar om zich onder water vast te houden.
Steeksnuit
Wantsen hebben naast de algemene kenmerken van insecten een steeksnuit
(rostrum) waarmee planten of prooien worden leeggezogen.Achter het
halsschild bevindt zich bij de meeste wantsen een duidelijk zichtbare
driehoek die met de punt naar het achterlijf wijst, het scutellum of
schildje. De monddelen zijn geëvolueerd tot een steeksnuit die aan de
voorkant van de kop ontspringt en meestal onder de kop wordt gehouden, maar
bij sommige soorten naar voren kan worden bewogen. De kop is van boven
altijd duidelijk zichtbaar. Niet alle soorten wantsen zijn gevleugeld, en
veel soorten kennen zowel gedeeltelijk (brachyptere) als volledig
gevleugelde (macroptere) exemplaren, zoals ook wel bij andere insecten als
sprinkhanen voorkomt.
Geurklieren
Veel wantsen hebben al in het nimfstadium geurklieren in de achterzijde van
het borststuk, die uitmonden in de flanken. De afscheiding stinkt en smaakt
niet alleen verschrikkelijk, maar heeft op andere insecten ook een
verlammende werking, de wants zelf heeft aanpassingen om te voorkomen dat
hij door de eigen afscheiding wordt vergiftigd. Sommige wantsen kunnen deze
afscheiding, die bestaat uit organische zuren, alcoholen en esters, zelfs
gericht wegschieten. Bij in het water levende soorten worden de
afscheidingen ingezet tegen micro-organismen
Vleugels
Wantsen hebben twee soorten vleugels, de voorvleugels (hemelytra) zijn
taaier en dikker dan de achtervleugels, behalve aan het uiteinde van de
voorvleugels waar ze wel dun en vliezig zijn. De wetenschappelijke naam
Heteroptera is hiervan afgeleid en betekent verschillendgevleugelden;
'hetero' = verschillend, 'ptera' = vleugels. Wantsen hebben (overigens net
als kevers) zowel verharde vleugels als vlies-achtige vleugels, de eerste
dienen ter bescherming en de zeer dunne en vaak doorzichtige vliesvleugels
zijn de vleugels waarmee gevlogen wordt. De vleugels worden over elkaar
gevouwen en wantsen hebben nooit een naad in de middellijn tussen de
voorvleugels zoals kevers.
Jonge wantsen (nimfen) zijn als ze uit het ei komen ongevleugeld en de
vleugels groeien in de loop van een aantal vervellingen tot het volwassen
formaat uit: wantsen hebben een onvolledige gedaanteverwisseling. Dit
betekent dat bij de gedaanteverwisseling het stadium 'pop' ontbreekt. Een
nimf ziet er meestal al hetzelfde uit als en imago (volwassen insect), maar
mist altijd de vleugels. Bij sommige soorten hebben de nimfen felle kleuren
als rood en geel om vijanden af te schrikken. Onder de wantsen zijn enkele
soorten die een vorm van broedzorg kennen, waarbij de ouders de eitjes of
nimfen beschermen, soms zelfs elkaars nimfen wat uitzonderlijk is bij
insecten.
Verschillen tussen kevers en wantsen
Wantsen zijn over het algemeen platter dan kevers waar ze op lijken, en
hebben een karakteristiek uiterlijk en maar weinig soorten kunnen door een
enigszins ervaren waarnemer voor een insect uit een andere orde worden
aangezien. Een voorbeeld van een wants die nauwelijks van een kever is te
onderscheiden is Coptosoma scutellatum. Een gelijkenis met kevers is
bijvoorbeeld het ontbreken van een insnoering tussen het borststuk en het
achterlijf. Ook kunnen zowel wantsen als kevers vaak vliegen, en worden de
verharde vleugels net zoals de dekschilden van kevers tijdens de vlucht
omhooggeklapt. Wantsen zijn echter niet nauw verwant aan de kevers, zoals
ook blijkt uit hun onvolledige gedaanteverwisseling: een kleine onvolwassen
wants (nimf) lijkt al op de volwassen wants en wordt middels een aantal
vervellingen een geslachtsrijpe (en vaak gevleugelde) wants. Een keverlarve
lijkt in het geheel niet op een kever en krijgt zijn uiteindelijke volwassen
vorm middels verpopping. Een kleine kever is altijd een volwassen exemplaar
en zal niet meer groeien, hoe gunstig de omstandigheden ook zijn.
Nederlandse en Belgische soorten
In Nederland voorkomende soorten zijn van enige millimeters tot ca 1,5
centimeter lang, een uitschieter is de zeer smalle en tot 4 cm lange
staafwants die lijkt op een wandelende tak. Sommige soorten wantsen kunnen
pijnlijk steken met hun steeksnuit als ze worden opgepakt, zoals de
bootsmannetjes. De zwemwants kan met zijn voorste potenpaar wondjes
veroorzaken. Veel soorten kunnen ook als afweer een onaangename
doordringende geur verspreiden. Onderstaand zijn alleen de bekendere soorten
weergegeven.
|
|